Berliner (Isidor)
Laatste wijziging: 25 april
Gezin Isidor (‘Ernest’, ‘Ernst’) Berliner (Keulen, 25-1-1891 – Miami, Verenigde Staten, 19-8-1977) en Erna Berliner-Schwarz (Keulen, 8-11-1897 – Flemington, Verenigde Staten, juli 1970) met Dorothea (‘Doris’) Berliner (Keulen, 29-3-1929 – Californië, 12-11-2009)1
Het gezin Berliner bracht geruime tijd door bij verschillende huishoudens in Zaandijk en Koog aan de Zaan. Frans Westrik, een van de onderdakgevers, beschreef de gebeurtenissen tijdens die enerverende tijd. Veel van onderstaande citaten komen daaruit.
Huwelijk
Ernst Berliner groeide op in de joodse wijk van Keulen, in de Alexianerstrasse. Op 27 mei 1927 trad hij in het huwelijk met zijn stadsgenote Erna Schwarz. Een kleine twee jaar later kwam dochter Dorothea (‘Doris’) ter wereld. Ernst was een fanatiek wielrenner en werd in 1912 de ‘Kölner Stadtmeister’ op de weg. Op zijn 32-ste stopte hij met wielrennen en begon een carrière als journalist en manager van andere wielrenners. Omdat dit werk onvoldoende geld opleverde werkte hij tevens als stoffeerder, zijn belangrijkste bron van inkomsten.
Albert Richter
Isidor Berliner trad onder meer op als manager/verzorger van de destijds bekende wielrenner Albert Richter (Keulen-Ehrenfeld, 14-10-1912). Richter was de grootste Duitse wielrenner in de dertiger jaren. Hij werd wereldkampioen bij de amateurs en diverse malen tweede bij het WK voor professionals. Na de machtsovername door de nazi’s weigerde hij om zich te conformeren aan de nieuwe leiders. Goed zichtbaar is dat op een foto die is gemaakt na afloop van het wereldkampioenschap in Leipzig. Richter behaalde daar de tweede plaats. Het publiek werd opgeroepen ‘Sieg heil’ te roepen. Richter weigerde als enige de Hitlergroet te brengen.
Vriendschap
Isidor Berliner en Albert Richter waren goede vrienden. De renner gaf zijn vriendschap met Berliner niet op, ook al werd de druk van buitenaf steeds groter. Eind december 1939 werd Richter aangehouden, toen hij de Zwitserse grens wilde passeren met meer dan 10.000 Marken verstopt in de tubes van zijn fiets. Ze waren bestemd voor Alfred Schweizer, een andere joodse vriend. Richter stierf op 2 januari 1940 in een Duitse cel. Als officiële doodsoorzaak werd zelfmoord opgegeven, maar al snel bleek dat hij was vermoord. Isidor Berliner heeft in 1966 nog geprobeerd om een strafrechtelijk onderzoek te laten starten naar de dood van Richter, maar dat werd geen succes. In 1997 werd een nieuwe wielerbaan in Keulen naar Albert Richter vernoemd. In 2005 verscheen een documentaire over het leven van de wielrenner en zijn vriendschap met Berliner: ‘Albert Richter, le champion qui a dit non’. In 2021 besloot een Keulse deelraad om het plein bij de plaatselijke wielerbaan te vernoemen naar Isidor Berliner.
Lees meer
Amsterdam
De familie Berliner week in september 1937 uit naar Nederland en vestigde zich in het Limburgse Hulsberg. Beducht voor het gevaar dat ze in Duitsland liepen, hadden ze in de voorgaande jaren al een groot deel van hun kapitaal overgebracht naar Nederland. Daarmee konden ze na hun vlucht in hun levensonderhoud voorzien. Isidor Berliner slaagde er in om extra inkomsten te vergaren door ook in Nederland wielrenners te trainen en -later- zijn stoffeerderswerk te hervatten. Op 24 augustus 1938 betrok het gezin een huis in Amsterdam. Ze woonden achtereenvolgens in de Jekerstraat 39 hs, Dongenstraat 13 hs (vanaf 3 juni 1939), Biesboschstraat 22 III en IJsselstraat 47 hs (vanaf 12 december 1945). Op 3 maart 1947 vertrok het gezin naar New York. Een zuster van Isidor, Auguste (Keulen, 28-9-1901 – Majdanek, 30-11-1943) woonde enige tijd bij hen in de Biesboschstraat.
Familie Keijzer
Moeder Berliner dook vanaf januari 1943 zo’n zeven maanden onder bij politieman Joop Keijzer en diens vrouw Lena Keijzer-Smeets, die aan de Zaandijkse Oud Heinstraat 18 woonden. Ze was niet de enige onderduiker bij het echtpaar Keijzer, dat een leidende rol vervulde binnen de illegaliteit van Koog-Zaandijk. In totaal herbergden ze in de loop der jaren minstens twaalf onderduikers, de meeste joods. Het echtpaar kreeg in september 2022 de Yad Vashem-onderscheiding toegekend.
Doris
Isidor kreeg aanvankelijk onderdak bij Anna Kerckhoff (Noorder Amstellaan 29 III, Amsterdam). In mei 1943 kon ze Isidor niet langer verzorgen, omdat ze in het ziekenhuis werd opgenomen. Daarop voegde hij zich alsnog bij zijn vrouw. De inmiddels dertienjarige Doris kwam in januari in Koog aan de Zaan terecht bij het echtpaar Bobeldijk. Dat woonde in de Sluisstraat 23a. De eerste weken verliepen probleemloos, maar na een tip over een verborgen joods kind viel de Weerafdeling van de NSB in maart 1943 het schuiladres binnen. Doris verborg zich in een kast op de begane grond. Pieter Bobeldijk: ‘Direct bij het binnenkomen zei [WA-man Jan Pieter] de Vries tegen mij: “Er moet hier in huis een jodenmeisje zijn.” Toen ik hem zei dat ik daar niets van afwist, zei De Vries: “Het is beter dat u het maar zegt, dat is voor u veel beter en het verlicht een heel eind de straf. Vluchten hoeft u niet aan te denken, want er staan nog elf man buiten.” Ik stond duizend angsten uit dat het meisje gevonden zou worden.’ Een van de speurders opende de kast waar Doris in een hoekje op de gasmeter zat, een mantel ter camouflage om zich heen geslagen. Hij scheen met zijn zaklantaarn naar binnen, maar ontdekte het meisje niet. Teleurgesteld dropen de WA’ers af. Doris kon niet langer blijven.
Echtpaar Westrik
Dochter Doris Berliner werd eerst nog enige tijd ondergebracht bij smid Arend van de Wetering (Zaandijk, 13-4-1914) en diens echtgenote Catharina van de Wetering-Neij (Ameland, 12-6-1912). Dit echtpaar woonde aan de Goeman Borgesiusstraat 22 in Zaandijk. Na een poosje kon zij zich bij haar ouders voegen, die van augustus 1943 tot ongeveer oktober 1944 onderdak kregen op de Lindenlaan 28. Daar woonde het gereformeerde echtpaar Frans Westrik (Den Haag, 12-3-1886) en Evertje Westrik-Seijmonsbergen (Zaandam, 29-7-1897). De Berliners moesten daarheen verhuizen nadat Joop Keijzer bij een schietpartij naast zijn woning gewond was geraakt en vervolgens gevangen werd genomen.
‘Oude volk’
Uit de aantekeningen van Frans Westrik, destijds de directeur van het postkantoor in Koog aan de Zaan: “In 1943 kwam het verzoek tot ons of wij wel joden wilden verbergen. Wij wilden ons daaraan geenszins onttrekken. Omstreeks juli/augustus 1943 (…) werd er in de Oud Heinstraat een razzia gehouden. Ten huize van de politieman Keizer waren joden ondergedoken en door een bepaalde manoeuvre ontsprongen zij de dans, echter moesten zij zo spoedig mogelijk elders onder dak worden gebracht. Zo kregen wij een Duits echtpaar, dhr Ernst Berliner en diens vrouw, Erna Schwarz, oorspronkelijk afkomstig uit Keulen en sedert 1933 [dat was in werkelijkheid 1937] reeds verblijvende in Holland. Hun schuilnamen waren Oom Jan en tante Elly en hoewel dat aardig Hollands klinkt, zij waren niet in het bezit van een vervalst persoonsbewijs en hun uiterlijk gaf duidelijk te kennen, dat zij tot het ‘oude volk’ behoorden, waarbij nog kwam dat hun tongval het land van herkomst aangaf.”
Schuilplaats
“De allereerste eis was om voor het echtpaar in geval van onraad een schuilplaats te maken. Die kon worden ingericht onder de zoldervloer en boven de kasten van de beide slaapkamers. Een bevriende timmerman [Adrianus Hendricus van Bethlehem uit Zaandijk] bracht dat voor elkaar. Deze schuilplaats was nog maar goed en wel gereed toen wij er kennis van kregen, dat de hele buurt zou worden uitgekamd op zoek naar radiotoestellen. Z.g. iedereen had n.l. zijn toestel moeten inleveren. Onze buurt viel op dinsdagmiddag, 24 augustus 1943.”
Bakoven
“Reeds vroeg in de middag dook het echtpaar Berliner onder de vloer en hebben daar zeker een drietal uren gelegen. Je moet je voorstellen dat die schuilplaats een ruimte was, waar je maar net aan met z’n beiden kon liggen en zó dat, wanneer het luik gesloten werd, de vloerplanken vrijwel op je neus zaten. Om ongeveer 3 uur meldden zich twee Duitse militairen voor het desbetreffende onderzoek en keken alle hoeken, gaten en kasten na. Ten slotte kwam de zolder aan de beurt. Nu bevond zich het luik van de schuilplaats vlak bij de opgang van de trap. Om een en ander te camoufleren had Moeder daar een kleedje overheen gelegd en daarop een losse bakoven geplaatst. Menende wat te hebben ontdekt, tilde een van de moffen die oven op onder de uitroep: ‘Wass ist das? Oh ein Backofen’ en met een smak zette hij de oven weer op zijn plaats op een afstand van hoogop 5 cm van de neuzen van de Berliners. Gelukkig gaven zij geen gil, wel had tante Elly bepaald geen schone broek meer, toen zij later uit de schuilplaats te voorschijn kwamen.”
Doris
“Nu zou de volgende dag de buurt van de Goeman Borgesiusstraat aan de beurt komen en Vader en Moeder Berliner zaten in grote ongerustheid over hun dochter Doris. Nog diezelfde avond haalden we, toen het donker was, langs achterpaadjes en gekleed in de kleren van Corrie [de 13-jarige dochter van het echtpaar Westrik], Doris bij ons in huis, zij kon dan veilig bij Corrie slapen. Evenwel moest ook voor haar naar een schuilplaats uitgekeken worden en wij vonden die in het schuine gedeelte in een kast onder de zoldertrap, afgedekt door een met wit laken bekleed stuk carton en daarvoor een z.g. lorrenzak geplaatst.”
Politie
De familie Westrik had op dat moment nog een joodse onderduikster in huis, Lore Zilly Durlacher. Ze noemde zich Els Rijsdijk en was voorzien van een vervalst persoonsbewijs. Frans Westrik: “In de nacht echter van donderdag, de 26e augustus, op vrijdag, werd er om half twee gebeld. Toen ik uit het raam keek waren daar twee Hollandse politie-agenten met bevel open te doen. Naar achteraf bleek was de ene een N.S.B.-er, genaamd [Jan] Bloemsma, wonende Tulpstraat [9] Koog, de naam van de andere is me nooit bekend geweest.”
Nachtpon
“Te gauw ging ik naar beneden om open te doen. Zij zeiden een Joods meisje bij ons te zoeken en zonder een woord te zeggen viel ik op een stoel neer in de voorkamer. In een zeer korte spanne tijds hadden moeder en Els kans gezien het echtpaar en Doris in hun resp. schuilplaatsen te werken. Els had het echtpaar voor haar rekening genomen en het bed op zolder recht gelegd en Moeder Doris in de kast gestopt. Juist was zij daarmee klaar, toen Bloemsma al in de slaapkamer verscheen en wilde weten wat Moeder in die kast deed. Nu dat was heel eenvoudig, n.l. haar peignoir pakken. Bij inspectie van die kast ontdekten zij ook niets bijzonders. Els kwam van de trap af en op de vraag wat zij daarboven moest doen, antwoordde zij heel gevat: ‘Man, ’t is zo warm en ik lag gewoon in m’n broek in bed, ik ben even een nachtpon wezen halen, want ik kan zo ongekleed toch niet voor jullie verschijnen’.”
Ondervraging
“Eindelijk dachten zij in Corrie het gezochte jodenkind te hebben ontdekt! Wat zij niet zagen was, dat voor haar bed twee stellen kleren opgeborgen waren en ook twee paar schoenen. Ofschoon wij konden aantonen, dat Corrie onze eigen dochter was, niets hielp en we moesten beiden mee naar het politiebureau in Zaandam.” Frans en Evertje Westrik werden flink ondervraagd, maar lieten niets los. De volgende ochtend werden ze op vrije voeten gesteld.
Echtpaar Rijpstra
“Els had die nacht direct de leiding in handen genomen. Oom Jan was de wanhoop nabij en Els had gedreigd alle lichten aan te steken als hij niet kalmeerde. Voor Doris vond zij een ander onderkomen.” Dat was tijdelijk bij Bart Rijpstra (Huizum, 27-6-1912) en diens vrouw Wytske (Leeuwarden. 19-1-1915). Die woonden aan de Zaandijkse Meidoornlaan 2 en herbergden wel vaker joodse onderduikers. “Ook voor Oom Jan en tante Elly hebben wij na verloop van tijd een ander onderkomen gezocht en gevonden. Dat wisselde die verdere tijd telkens, want voortdurend kregen we tips dat het nu hier, dan daar onveilig geacht werd.”
Buiktyfus
Isidor Berliner dook begin 1945 onder bij Cornelis en Petronella Hoogendoorn in Zaandam. Zijn vrouw en dochter verbleven vanaf eind 1944 bij Tieke Jansma in Amsterdam. Nadat zij enige tijd in een ziekenhuis opgenomen geweest waren wegens buiktyfus keerden ze vermoedelijk daarna terug bij de familie Westrik. Jansma, onderwijzeres aan de Gortershoekschool in Zaandijk, was in januari 1945 aan de typhus bezweken. In september 2016 werd haar vanwege haar hulp aan joden de Yad Vashemonderscheiding toegekend.
Hand- en spandiensten
Het gezin Berliner begaf zich tijdens de oorlog regelmatig op straat, waarschijnlijk voorzien van valse documenten. Bekend is dat Isidor Berliner hand- en spandiensten verleende voor de illegaliteit en vermogend genoeg was om steun te verlenen aan andere onderduikers, zowel joods als niet-joods. Doris Berliner verspreidde in de Zaanstreek illegale bladen. Verzetsleider en plaatselijk commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten Jan Dirk Vis schreef daarover in juli 1945 ‘dat hij den Heer I.E. Berliner en zijn gezin tijdens den bezettingstijd heeft leeren kennen als goede Nederlandsche onderdanen. Dat zij doordrongen waren van de echte Nederlandsche geest blijkt wel uit het feit, dat zij spontaan medewerkten aan het illegale werk, wat voor hen zeker niet zonder gevaar was.” Ook Joop Keijzer schreef een positief getuigschrift: “Bij mijn arrestatie in 1944 heeft Berliner tezamen met mijn echtgenoote het illegale werk voortgezet en hielp daadwerkelijk mee met de illegale groepen. Hij heeft nimmer eenige ondersteuning willen hebben van illegale kant, integendeel, hij hielp ondergedoken Joden zoowel als Christenen aan financiën.”
Zie verder Berliner* in Zaandam.
Voetnoten
1 H8a; Mededelingen van Willem Hoogendoorn (november 2006), Henk Krigee (27-8-2009 en 26-1-2010), Erik Schaap uit Zaandam (april 2009), S. Groot en Corrie Groot-Westrik (2007) en Renate Franz (23-7-2017); Levensverhaal van Frans Westrik (circa 1970); www.wielersportboeken.be; Franz, R. Der vergessene Weltmeister. Das rätselhafte Schicksal des Radrennfahrers Albert Richter; Nationaal Archief-Dossier Nederlands Beheersinstituut