Bernstein-Erle (Käthe)

Laatste wijziging: 14 april 2016

Gezin Käthe Bernstein-Erle (Aerzen, 14-11-1871 – Auschwitz, 11-12-1942)1, weduwe van Samuel Bernstein, met zoon Hans Josef Bernstein (Berlijn, 23-7-1907 – Midden-Europa, vóór 31-03-1944)

Aerzen ligt in Niedersaksen, vlakbij het Westfaalse Hameln. Gezinshoofd Käthe had de Duitse nationaliteit. Hans Bernstein was op 26 november 1937 vanuit Amsterdam naar Zaandam gekomen. Daar werd hij chef van de afdeling ‘stoffen hoeden’ in Poppert’s* hoedenfabriek aan de Bootenmakersstraat. Hij woonde toen bij A. Stadt op de Czarinastraat 36a. Op 23 februari 1939 verhuisde hij naar de Anna Paulownastraat 17a, waarheen ook zijn ouders kwamen. Nandor Pollak*, de bedrijfsleider bij Poppert, woonde in dezelfde straat.

Samuel Bernstein

Op 28 februari 1940 stierf Hans’ vader, Samuel. Hij werd ter aarde besteld op de joodse begraafplaats aan de Westzanerdijk. Op het graf staan de namen van Samuel, ‘een orthodoxe man met volmaakte levenswandel’, van diens vader Josef Chaim Bernstein, met volgens Oekraïens gebruik de algemene titel ‘Moharar’ (Morenu Ha Rav Rabbi, ‘onze rabbi’, maar feitelijk ‘mijnheer’), en van zijn moeder: Hinde. ‘Het jaar waarin de kroon van zijn hoofd viel was 700 zonder de 5’, d.w.z. Samuel stierf in het joodse jaar 5700.2 Käthe Bernstein-Erle werd vervolgens hoofdbewoner.

Oorlog

Rond 15 april 1941 werd de baan van Hans als fabriekschef overgenomen door een NSB’er.3 Hij werkte echter ook voor zichzelf. In het Adresboek voor de Zaanstreek 1941 noemt Hans zichzelf dameshoedenfabrikant. Zijn huwelijk met Betty Babette de Levie* (Oldenburg, 7-11-1906) kwam in de ‘evacuatie’-periode van januari 1942 tot stand, op 22-1-1942. Dezelfde dag liet hij zich formeel uitschrijven naar de woning van zijn schoonvader, Emmastraat 28. Het hielp het getrouwde stel enkele weken buiten Westerbork te blijven.

Pension

Käthe Bernstein-Erle hoefde vanwege haar leeftijd voorlopig niet naar het doorgangskamp in Drenthe. Ze werd op 24-1-1942 uitgeschreven van het adres Anna Paulownastraat 17a en ging naar een ‘Joodsch pension’ in de Amsterdamse Tulpstraat 25.

Zoon en schoondochter

Hans Josef en Betty Bernstein-de Levie ondervonden in Westerbork geen bescherming van hun Duitse afkomst. Zij werden al vroeg, op 6 november 1942, met de ‘Nederlandse’ transporten naar Auschwitz gestuurd. Gertrude, de zus van Betty, zat in hetzelfde transport. Hans hoorde bij de mannen die onderweg, in Cosel, moesten uitstappen en in de werkkampen in Opper-Silezië te werk werden gesteld. Hij bezweek voor 31 maart 1944 op een onbekende plaats in Midden-Europa, vermoedelijk 36 jaar oud. Betty (net 36) ging door naar Auschwitz, waar zij op 9 november 1942 meteen na aankomst om het leven werd gebracht.

Moeder

Käthe Bernstein-Erle (71) ging op 8 december 1942 op transport naar Auschwitz, een maand na haar zoon en schoondochter. Zodra zij daar op 11 december 1942 binnenkwam, werd zij door vergassing om het leven gebracht. Een dochter van Käthe en Samuel, Rita, slaagde er in om voor de Holocaust naar Engeland en vervolgens Australië te vertrekken. Zij overleefde de oorlog.

Verwanten

Op dezelfde dag en plaats als haar zuster Betty werd ook Auguste Gertrud vermoord. Van hun vader Max en moeder Emma zijn geen overlijdensberichten bekend.

Abraham en Charlotte Samas-Salomonson stierven op 12 februari 1943 in Auschwitz. Hun oudste zoon, Salomo Samas, overleed op 29 februari 1944 in extern Kommando Gräditz.