Blitz (Isidore)

Laatste wijziging: 25 april 2016

Isidore H. (‘Israël’ alias ‘Opa Sars’, naar de naam op zijn valse persoonsbewijs) Blitz (Amsterdam, 10-4-1884) met dochter Carolina (‘Carry’ alias ‘Johanna Cornelia Maria Buhre’) (Amsterdam, 20-6-1924 – Amsterdam, 23-10-2009)1

Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) bewaart het oorlogsdagboek van de joodse makelaar/woninginrichter Israël Blitz. Zijn eerste aantekeningen dateren van 8 juli 1943. Israël zat vanaf die datum ondergedoken bij Geertje en Jan Koomen.

Koomen-Reijne

Het Krommenieër echtpaar woonde op de Noorderhoofdstraat 181 in ‘een klein houten huisje achter een poortje in een straat, geheel verscholen’.2 In het voorhuis aan de Noorderhoofdstraat 179 woonde de familie P. Schaap. Schaap was werkzaam bij Van Gend & Loos, het pakjesvervoer van de Nederlandse Spoorwegen. Hun huisdeur lag achter hetzelfde poortje als het achterhuis waar de Koomens woonden. Jan Koomen (Krommenie, 4-10-1903) was smid en werkte als bankwerker in een fabriek. Hij was getrouwd met Geertje Reijne (Uitgeest, 10-12-1908). Het sociaal-democratische echtpaar had geen kinderen. Volgens Carry Blitz waren het ‘heel lieve mensen. Zonder die twee schatten hadden we het nooit overleefd’. Het dagboek van haar vader leest als een lofzang op het echtpaar.

Onderduikplek

In het huisje was voor de onderduikers een zitkamer met een bedstee en een raam. Er was geen wc, maar een ‘nachtemmer’. “Enfin, in W(esterbork) en P(olen) moet het altijd nog erger zijn. Ook daar is aan te wennen.”3 (Na de oorlog vulde Blitz de plaatsnamen in). Een naastgelegen kamertje dat aan de keuken grensde, ‘het binnenste kamertje’, diende tot schuilplek als er bij verjaardagen visite over de vloer was. Geertje gaf het eten en drinken dan door via het keukenraam. Daar kwam ook de gasslang voor een kacheltje doorheen. Achter het huis was een plaatsje waar de onderduikers konden luchten. Tenslotte zat aan het huis een timmermanswerkplaats vast, de ‘lorum’, die de onderduikplek was in geval van groot onraad.

Kosten

Blitz betaalde voor de illegale kost en inwoning 150 gulden per maand, dus 75 gulden per persoon. Dat was niet weinig, maar evenmin ongebruikelijk. De familie Speyer* betaalde in Koog ruim 60 gulden per persoon, het illegale Nationaal Steunfonds (NSF) vergoedde aan het eind van de oorlog tussen 50 en 100 gulden. Als beëdigd verzekeringsmakelaar en woninginrichter had Isidore genoeg verdiend om het meeste zelf te kunnen betalen. Carry zag haar vader ook eens een ring van zijn vrouw verkopen. Vanaf augustus 1944 ontving men geld van het NSF, 50-60 gulden per persoon. Israël noteerde de van het NSF ontvangen bedragen in het cahier waarin ook zijn 114 pagina’s tellende dagboek is te vinden. Daar hield hij ook het aantal doorgebrachte weken bij, met streepjes en data.

Kinderen

Op de binnenkaft van het dagboek noteerde Blitz tevens de namen en geboortedata van zijn drie kinderen, hun partners en de drie kleinkinderen. De kinderen waren Hartog alias ‘Hans’ (Amsterdam, 4-11-1910), Rosina alias ‘Roosje’ (Amsterdam, 12-8-1913) en Carolina (‘Carry’). Hans was getrouwd met Veronica (‘Floor’) Lopes Dias (Amsterdam, 14-9-1911). Zij hadden twee kinderen, Renée (Amsterdam, 2-3-1939) en Lya (Amsterdam, 18-4-1943), geboren in de tijd van de razzia’s. Roosjes echtgenoot was Jacob (‘Jaap’) Italiaander (Amsterdam, 28-5-1913). Hun zoon Simon werd geboren op 5 augustus 1940.

Echtgenote

Israëls vrouw Rebecca (‘Betsy’) Blog (Amsterdam, 10-7-1883) wordt niet bij naam genoemd. Wel passeert een aantal data de revue die aan haar gelieerd zijn. Betsy was op 15 april 1943 ziek geworden en lag vanaf 25 mei 1943 met een ernstige hartkwaal in het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ). Dat was al eens gedeeltelijk ‘leeggehaald’, op 9 maart 1943.4 Onder haar bed lag daarom een rugzak klaar, aldus dochter Carry. In zijn dagboek keek Blitz er op terug: “Vreeselijk erg dat ik voor het liefste wat ik bezat moest hopen dat ze heel gauw uit haar lijden verlost zou worden, vóór haar dat vreeselijke lot moest treffen om door de beulen met zo’n ziek lichaam weggesleept te worden.” 5 Betsy Blitz-Blog overleed op 8 juni 1943, omringd door man en kinderen. “Een groot voorrecht daar nagenoeg alle Joodsche gezinnen al uit elkaar gerukt waren”, schreef haar man een jaar later. Drie dagen later werd zij in Muiderberg begraven.

Vlucht

Een laatste datum op de kaft is 22 juni 1943: “Vlucht.” Dit was de vlucht vanuit het razziagebied in Amsterdam-Oost naar het Westen van de stad, waar vader en dochter een manier vonden om onder te duiken. In mei 1943 had het kleine gezin de woning aan de Amsterdamse Biesboschstraat 59 hs verlaten. Alle joden moesten naar de gettowijken in Amsterdam-Centrum of -Oost. Het cynische gerucht ging dat wie daarheen verhuisde minder gevaar liep. De meeste bewoners van die straten waren immers al weggehaald. Het gezin Blitz vond een woning aan het begin van de President Brandtstraat. Betsy Blitz maakte het nieuwe huis nauwelijks meer mee, omdat ze al snel in het ziekenhuis werd opgenomen.

Hans en Roosje

In diezelfde tijd besloten Hans en Floor in ieder geval hun kinderen te laten onderduiken. Zij woonden aan de Roerstraat 36 II. Hans en Floor dachten een deportatie naar Polen zonder kinderen wel te kunnen overleven. Renée ging naar een adres in Huizen, de vier weken oude baby Lya naar mensen in de Amsterdamse Kinkerstraat. Op 16 maart 1944 moest Israël Blitz aan zijn kleindochter denken, toen een dochter van buurman Schaap een kindje kreeg en vader en dochter terugkwamen van kraamvisite: “Lya moest 4 weken na haar geboorte weggemoffeld worden.” Toen Lya op 18 april 1944 1 jaar werd, verzuchtte hij: “Hans en Floor en hun liefste die ze ternauwernood kennen.” Jaap en Roosje Blitz woonden op de Admiraal de Ruyterweg 181 I. Zij hadden voor hun bijna 2-jarige zoon Simon een gezin gevonden in Laren en wilden zelf ook onderduiken.

Carry

Carry wilde dat eveneens. Ze zag voor zichzelf geen toekomst in Polen. “Wat moest ik doen in Polen? Ik had altijd al snel koude voeten. Dat zou daar alleen maar erger zijn. Nee, dacht ik op een bijna kinderlijke manier, daar kan ik niet heen.” Carry had in 1941 haar mulo gehaald. Het examen was voor joodse leerlingen al niet meer op de gewone wijze mogelijk. Ze verkreeg het via de Handwerkvriendenkring. Een buurman van de nabijgelegen Biesboschstraat had haar ooit gezegd: “Zo’n mooi meisje gaat toch niet weg! Ik kan je wel helpen.” Dat was de leraar Engels Arie Bruins die, zoals ze later hoorde, met zijn vrouw lid was van een verzetsgroep. Ook de huisarts van de familie Blitz, de strijdbare D. de Miranda,6 en een vriend, Adam Slot, waren lid. Bruins had in diezelfde tijd ingesproken op Hans en Floor, maar zij vonden het niet nodig om onder te duiken.

20 juni 1943

Op 20 juni 1943 organiseerden de Duitsers de laatste grote razzia in Amsterdam. Zesduizend joden werden opgepakt. Israël Blitz schreef een jaar later in zijn dagboek: “Grote razzia in Oost en Zuid. ’s Ochtends half 7 reden auto’s van de bezetter door Oost, waarschuwend: ‘Maakt u gereed om weggehaald te worden.’ In Zuid is men al om 4 uur begonnen de ongelukkigen uit hun woningen te slepen.” Om 6.00 uur was geheel Oost afgezet. Men zat ‘als ratten in de val’. De bruggen waren opgetrokken. Vader en dochter Blitz pakten hun rugzakken in. In de middag werden de ‘beulen’ ook in Oost gesignaleerd. Carry vertelde dat buren afwisten van een schuilplaats in de school naast hun huis, mogelijk de Willem de Zwijgerschool op nummer 12. De buren wilden er zelf niet meer heen. Via het dak kwamen vader en dochter Blitz, alsmede enkele andere buurtbewoners, bij een zolderraam van de school. Zwager Jaap ging eerst. Hij moest een stukje naar beneden springen en hielp de anderen: Roosje, Carry en Isidore, de ouders van de latere tv-presentator Frits Barend en het populaire zangduo Arnold van Wesel en Salomon Kannewasser (‘Johnny & Jones’) met hun echtgenotes. Het gezelschap kwam terecht op een turfzolder. Toevallig was die dag Carry’s 19de verjaardag. Johnny & Jones speelden op hun gitaren en zongen voor haar het ‘Lang zal ze leven’. Op 20 juni 1944 schreef vader Blitz dat ze die vluchtdag om 18.30 uur naar de schuilplaats gingen en er tot de volgende ochtend 8.30 uur bleven. Thuis bleken alle buren van de eerste etage weggehaald te zijn.

Verzegeling

’s Avonds gingen ze terug naar hun schuilplaats, waar ze tot ’s nachts 4.00 uur bleven. Volgens Carry floot een van de buren een wijsje toen het veilig was. Israël Blitz hoorde dat bij kennissen de deur was ingetrapt en besloot dat ze niet in hun woning aan de President Brandtstraat konden blijven. Toen ze naar huis wilden om hun spullen op te halen, bleek het huis verzegeld te zijn. De inboedel en alle bezittingen waren onbereikbaar geworden. Dat was op 22 juni 1943, de datum van de ‘vlucht’ naar Amsterdam-West.

Meester Bruins

Op een van de tijdelijke adressen daar herinnerde Carry zich meester Bruins. Toen ze hem aan de telefoon had, zei hij: “Voor jou komt ook redding.” Arie Bruins kende mensen in Krommenie die geen kinderen hadden. “Je vader kan je ook meenemen”, zei hij. Maar die was door de dood van zijn vrouw in zo’n staat dat hij op transport wilde naar Duitsland. Carry werd boos. Zij leefde wel en zij wilde een toekomst hebben. Toen zei haar vader: “Goed, ik zal het voor jou doen.” Feitelijk was Israël Blitz de eerste die naar Krommenie ging. Carry had nog geen persoonsbewijs. Dat kostte 300 gulden en was niet klaar. De onderduik werd geregeld door de mensen die Blitz (evenals Geertje en Jan en de buren Scheers) op de laatste bladzijde van zijn dagboek bedankte. Het zijn de gewezen buren van de Biesboschstraat (de heer en mevrouw Bruins), ‘beste vriend’ Adam Slot en de Krommenieër ‘illegaal werker’ Anton Wouda en diens vrouw Trien.7 De laatste twee zorgden tijdens de onderduikperiode ook voor etensbonnen.

Dagboek

Lang wilde men blijkbaar niet wachten met de komst van Carry. De eerste aantekening in het ‘Dagboek van een joodsche onderduiker’ dateert van 8 juli 1943 en op zaterdag 10 juli noteerde vader Blitz dat zij was aangekomen. Anton Wouda was naar Amsterdam gegaan en had Carry meegenomen op het persoonsbewijs van zijn vrouw. Carry’s komst ‘verlicht de ballingschap’, ook al was het die dag de verjaardag van zijn overleden vrouw. Het heerlijke eten van Geertje Koomen en de vriendschappelijke omgang verlichtten de gevangenschap eveneens: “Man en vrouw zijn schattig voor ons.”8 Een week later schreef hij: “Na het zenuwsloopende leven de laatste maanden in Amsterdam komen wij hier wat de rust betreft geheel en al bij.”9 Na drie maanden waren ook de zenuwen bedaard: “Geen angst meer van uit je bed weggesleept te worden.”10 Jan en Geertje Koomen wilden eerst niet dat ‘opa Sars’ een dagboek bijhield. Maar hij verklaarde dat hij iets moest kunnen vertellen aan zijn kinderen en kleinkinderen en beloofde geen namen op te nemen. Hij bewaarde het cahier onder zijn kussen.

Voorzichtigheid

Veel plaats was er niet, want vader en dochter sliepen samen in de bedstee. In plaats van een toilet was er een po, die door Geertje elke dag werd geleegd. Als er geen bezoek was, konden de onderduikers in hun eigen kamer zitten – Blitz schreef deftig ‘zitkamer’. Ze zaten ook wel in de woonkamer van Geertje en Jan. Bij bezoek moesten de onderduikers zich verstoppen. Eens kropen ze onder de tafel. Een van de bezoekers, een onderwijzeres, zag hen wel, maar zei niets. Een andere keer kwam een zwager die NSB’er was, Klaas Aafjes, de woonkamer van Geertje binnenlopen. Carry was er aan het breien. Hem werd verteld dat ze met elkaar voor mensen breiden die het nodig hadden. Klaas heeft nooit moeilijk gedaan. Al de eerste week, toen Israël Blitz een keer bij Geertje en Jan voor het raam in de zon zat, zag buurman Jaap (Schaap) de vreemdeling. Hij werd gelijk in vertrouwen genomen, maar voortaan gingen de gordijnen gedeeltelijk dicht. Als mensen vroegen waarom dat was, zei Geertje dat ze soms eten op tafel hadden en dat ze zoiets liever niet wilden laten zien.

Scheers

Er was één persoon die Jan en Geertje na een tijdje niet meer vertrouwden, Schaaps schoondochter ‘Pietje’. In de tweede helft van het dagboek komt de familie Schaap dan ook niet meer voor. In hun plaats verschijnen de andere buren (Scheers), wier erf grensde aan dat van Koomen. Ze hadden de gasten op het plaatsje zien zitten en waren blij te worden ingelicht. Scheers had een meubelzaak en dat sprak de woninginrichter Blitz aan. Het werden goede vrienden, bij wie vader Blitz vaak ging klaverjassen. Carry kon er piano spelen: “Een hele afleiding in ons doodsch bestaan.”11Verder was er noodgedwongen veel voorzichtigheid. Als vertrouwde mensen informeerden of ze wel eens onderduikers hadden, zeiden Jan en Geertje: “Nee, nu niet.”

Tijd doden

Om de tijd te doden op die paar vierkante meters leerde Carry van haar gastvrouw breien. Ze kon het als de beste. Zelfs haar vader leerde ze breien, en van Geertje, zegt het dagboek, leerde vader haken. Na de oorlog was het met breien en haken direct gedaan. Vader Blitz hielp Geertje met boter karnen. Hij moest dan een paar uur met een fles schudden. De onderduikers haalden snijbonen af, voor de inmaak. Jan -die overdag naar zijn werk was- werd geholpen bij het maken van zeep en het bewerken van tabak. Eén keer per dag was er luchten, soms in luie stoelen in de zon. Vader had zijn dagboek en natuurlijk ‘praatten’ de onderduikers. Israël Blitz was doof, zodat zijn dochter vaak handgebaren moest gebruiken of moest opschrijven wat ze wilde zeggen.

Naar buiten

Op 27 oktober 1943 gingen vader en dochter Blitz voor het eerst het huis uit. Wouda haalde hen ’s avonds op en bracht hen naar zijn huis. Van daar ging het in het donker naar de kapper. Soms arriveerde er ook bezoek. Mevrouw Bruins kwam op 20 december 1943 uit Amsterdam, en als Carry oorpijn had, kwam de dokter langs, gratis.12 Op zaterdagavonden speelden de huisgenoten samen domino (‘domineeren’). Het geld dat ze wonnen, ging in een pot. De diners voor Kerstmis en Pasen werden hieruit gefinancierd.

‘Hoogtijdagen’ 1943

Zowel de verjaardagen van Blitz’ vrouw, (klein-)kinderen en zichzelf als ook Sinterklaas, Kerstmis, Oud- en Nieuwjaar en Pasen -het gezin Blitz-Blog vierde de joodse feestdagen bijna niet- spelen in het dagboek een grote rol. Blitz noemde ze ‘hoogtijdagen’ en vond ze meestal verdrietig, hoe aardig de onderduikgevers ook waren. Op 4 augustus 1943 werd hem, na enig aarzelen, verteld dat Roosje en Jaap door verraad op hun onderduikplaats waren gepakt en naar Westerbork gestuurd. Israël schreef: “Dat maakt mij kapot!” Uitgerekend de dag erna was hun zoontje Simon jarig. Op 10 augustus vierden Jan en Geertje Koomen hun 10-jarig huwelijk, een dag voor de 34ste trouwdag van Blitz. Israël Blitz zorgde voor bloemen en droeg een gedicht voor.13 Het tweede feest dat vader en dochter tijdens hun onderduikperiode meemaakten, was Sinterklaas. Blitz had aan Geertje en Jan vanwege de pijnlijke herinneringen laten weten: “St. Nicolaas is voor ons onmogelijk.” Toch kregen ze cadeautjes en gedichtjes. Het raakte hen diep. Blitz hoopte dat zijn kinderen ooit het dagboek zouden lezen en dan altijd zouden onthouden ‘hoe Geertje en Jan voor ons waren’.14

‘Hoogtijdagen’ 1944

Tijdens het ‘koningsmaal’ van Kerstmis liet hij zijn verdriet om de kinderen niet merken. Maar eind januari 1944 schreef hij: “Dag en nacht denk ik aan de kinderen. Ik word wakker in de nacht. Dan zijn mijn gedachten: ‘Hoe zullen zij liggen?’.”15 Op tweede Paasdag 1944 werd de 60ste verjaardag gevierd van ‘opa Sars’. Hij voelde zich extra droevig. Hij dacht aan zijn kinderen. Maar Wouda en zijn jongste dochter kwamen feliciteren met sigaren en tulpen en ook buurman Schaap met zijn vrouw waren er (nog). “Verder maar hopen”, schreef Blitz: “Altijd maar hopen.”16 Volgens Carry zei haar vader in die anderhalf jaar steeds tegen haar: “We komen erdoor Carry. Verraders? Dit zijn hele goeie mensen. Wij komen erdoor.” In zijn dagboek liet hij ook andere gevoelens toe.

Oorlogsverloop

Uiteraard had het verloop van de oorlog en de bezetting grote invloed op de onderduikers. Oorlogsberichten bereikten Blitz via zijn gastgezin en de illegaliteit. Hij noemde de capitulatie van (alleen het koninkrijk) Italië op 9 september 1943, de aanslag op Hitler (20 juli 1944), de val van Parijs en vooral de bevrijding van België en het Zuiden van Nederland (september 1944). Carry en hij voelden zich na veertien maanden opsluiting eindelijk vrij.17 Toen het front stokte, sloeg de teleurstelling toe. Maar op 1 februari 1945 schreef hij over de bevrijding van Silezië en Polen. Vertrouwde hij op de verjaardag van Hans (4-11-1944) het dagboek nog toe ‘de vaste gedachte’ te hebben, ‘dat er van mijn lieve kinderen niets meer bestaat’, nu vroeg hij zich af of ze misschien nog in leven waren. Op 2 maart 1945 noteerde hij hoopvol dat dr. Polak Daniëls vanuit Zwitserland op zoek was ‘naar 100.000 Nederlandse joden die zich in de bevrijde gebieden van Polen moeten bevinden’. Deze halfjoodse arts vluchtte in 1943 naar Zwitserland en spande zich daar met zijn vrouw in om de gedeporteerde Nederlandse joden op te sporen en bij te staan. Hij werd helaas door weinigen serieus genomen.18

Razzia’s

De ontwikkelingen in Nederland en speciaal in Krommenie speelden een meer directe rol. Op 17 september 1944 werd een razzia aangekondigd naar oud-krijgsgevangenen en onderduikers (‘OD-ers’). De vier huisgenoten gingen niet naar bed en bleven de hele nacht bij elkaar. Twee dagen later werd bekend gemaakt dat een aantal omliggende gemeenten werd geëvacueerd. De 78-jarige moeder van Geertje woonde in Uitgeest en nam van 5 tot 28 oktober ook haar intrek in het huisje aan de Noorderhoofdstraat. Blitz was bang voor de mogelijke risico’s, maar noemde haar al gauw ‘een goede oude ziel’, die hen aan oma Blitz deed denken. In die tijd was er geen elektriciteit meer en moest men zich aan ‘gaslooze uren’ houden. De huisgenoten gebruikten kaarsen voor de verlichting en gingen vroeg naar bed. “Het heele leven is één ellende geworden”, schreef Israël.19 Toen zijn zoon Hans 34 zou zijn geworden, klonk het: “We hebben nu eenmaal een zeer zwaar lot te dragen en moet ik me ook maar onder die duizendtallen slachtoffers scharen en dan nog de groote vraag: ‘Komen wij er heelhuids uit?'”20 Op zaterdag 16 december 1944 was er weer een razzia. De Duitsers zochten mannen tussen 17 en 40 jaar. Om 6 uur ’s morgens werd er aan de poort gerammeld. Jan, Isidore en Carry verstopten zich in de ‘lorum’ en bleven er tot 17.30 uur. Later bleek dat 54 mannen waren opgepakt.21

Hongerwinter

Met nog meer gretigheid werd Kerstmis gevierd, al waren er bijna geen betaalbare etenswaren. Het konijn dat Geertje voor 55 à 60 gulden bemachtigde, kon ze onmiddellijk voor 100 gulden doorverkopen, maar ze hield het. Ook met Oud en Nieuw was het eten ‘peperduur, maar toch lekker’. Op de drempel van 1945 staat er een zeldzaam gebed in Blitz’ dagboek: “God geve dat eindelijk onze redding komt waarnaar wij snakken.”22 In februari 1945 werd hun gastheer Jan ernstig ziek. Hij ging met de ziekenauto naar Zaandam, waar een van zijn tenen werd geamputeerd. Vader en dochter ‘voelen zóó mee alsof het ons eigen betrof’.23 De etenstoestand werd onhoudbaar. Maar gelukkig was er met Pasen (1 april) gestoofde aal in boter, afkomstig van het Zweedse Rode Kruis. Op 18 april was ‘Opa Sars’ gelaten: “Kleine Lya, mijn jongste kleindochter, is heden 2 jaar, en ik moet er direct aan toevoegen, ’tenminste als het wurm nog leeft.’ Wat moet ik er verder nog van zeggen?”

Bevrijding

En dan plotseling, op het 112e dagboekblaadje: “Nu ga ik neerschrijven wat het prettigste werk in dit dagboek van mij is, Nederland is Vrij.” Anton Wouda kwam het zeggen. De onderduikers konden van opwinding niet meer slapen, vader dacht aan zijn kinderen, buiten werd gedanst en gezongen en Israël Blitz verzuchtte: “Éindelijk na 5 jaar van onze vreeselijke moordenaars verlost.” Nu kon hij met zijn eigen naam ondertekenen, Isidore H. Blitz.

Verwanten

Vader en dochter wilden terug naar Amsterdam, maar Jan en Geertje wensten hen niet zomaar te laten gaan. De voormalige onderduikers bleven nog tot het najaar in Krommenie. De drie kleinkinderen bleken de oorlog overleefd te hebben, hun ouders niet. Roos werd al op 27 augustus 1943, drie weken na arrestatie, in Auschwitz vergast. Zeker 771 mensen deelden haar lot. Jacob stierf er op 31 januari 1944, net als minstens 874 anderen. Hans en Floor werden in maart 1944 in hetzelfde kamp vermoord.

Amsterdam

Terug in Amsterdam werd het de familie Blitz duidelijk dat sommige kennissen vergeetachtig waren. Carry herinnert zich een onderwijzeres die de eerste keer de deur niet wilde openen. Toen ze een week later terugkwam, was er van hun spullen niets meer te vinden. De vrouw zei: “De joden hebben meer teruggevraagd dan ze gegeven hebben.” De meeste anderen waren overigens blij dat de onderduikers de oorlog overleefd hadden en gaven alles terug. Carry Blitz trouwde na de oorlog met Richard van Weezel. Er werden twee kinderen geboren: Hans (‘Max’) op 9 juli 1951 en Ronald Alexander op 15 september 1953. Max werd bekend als journalist van Vrij Nederland en als radiopresentator. Ronald werd general manager van het Hilton-hotel in Frankfurt am Main. Isidore Blitz stierf op 10 april 1950, zijn 66ste verjaardag. De familie Blitz heeft voor zowel de familie Koomen als de familie Wouda in Israël een boom geplant.

1 Mededelingen van C. van Weezel-Blitz uit Amsterdam en Rie de Boer-Wouda uit Krommenie (september/oktober 2006); NIOD, Dagboek van een Joodsche onderduiker 8 juli 1943-5 mei 1945; www.joodsmonument.nl; Het Parool (26-10-2009)

2 Dagboek van een Joodsche onderduiker (8-7-1943, de eerste dag in Krommenie)

3 Ibidem (9-7-1943)

4 Presser, o.c. I (p. 344)

5 Dagboek van een Joodsche onderduiker (25-5-1944)

6 Presser, o.c. II (p. 7)

7 Dagboek van een Joodsche onderduiker (4-5-1945). Trien wordt door Carry ‘Trijntje’ genoemd

8 Ibidem (10-7-1943)

9 Ibidem (15/16-7-1943)

10 Ibidem (4-9-1943)

11 Ibidem (29-8-1944)

12 Ibidem (20-12-1943 en 16-3-1944)

13 Ibidem (4-5-1943 en 10-8-1943). Het gedicht is als bijlage aan het dagboek bijgevoegd

14 Ibidem (5-12-1943)

15 Ibidem (25-12-1943 en 25-1-1944)

16 Ibidem (9/10-4-1944)

17 Ibidem (5-9-1944). De term ‘Dolle Dinsdag’ gebruikte Blitz niet

18 Presser, o.c. II (p. 484)

19 Dagboek van een Joodsche onderduiker (10-10-1944)

20 Ibidem (4-11-1944)

21 ’t Hoen en Witte, o.c. (p. 78)

22 Dagboek van een Joodsche onderduiker (31-12-1944 / 1-1-1945)

23 Ibidem (1-2-1945)