Drilsma (Adam)
Laatste wijziging: 25 april 2016
Gezin Adam Abraham Drilsma (Leeuwarden, 17-3-1875 – Auschwitz, 5-2-1943)1 en Roosje Drilsma-Vreedenburg (Harlingen, 31-7-1875 – Amsterdam, 2-2-1942) met Abraham* (Harlingen, 11-3-1899), Hester (Harlingen, 4-9-1900), Benjamin* (Harlingen, 8-8-1903) en Grietje Judith* (Harlingen, 5-2-1905)
Adams ouders waren Abraham Drilsma en Judicje Leefsma. Roosje was een dochter van Benjamin Marcus Vreedenburg en Hester Koster. Hun namen kwamen terug in die van hun (klein-)kinderen.
Gedempte Gracht
Tot 1930 woonden de Drilsma’s op de Gedempte Gracht 93, waar het echtpaar tevens een winkel had. In 1912 kwamen Adam en Roosje Drilsma, die op 10 mei 1898 trouwden, met hun vier jonge kinderen uit Harlingen naar Zaandam. Dochter Hester verhuisde later naar Haarlem en zou als enige van het gezin de Sjoa overleven. Grietje trouwde met een andere Fries-joodse Zaankanter en winkelier, Abraham Pais*. Zij ging in 1934 met hem naar Wormerveer. De zonen kregen allebei een winkel in Zaandam. Abraham begon in 1925 in het buurpand van zijn ouders, Gedempte Gracht 95, met een groothandel. Benjamin verhuisde in 1930 naar een winkelpand aan de Zuiddijk. Op 1 juli van dat jaar huurden de ouders een woning aan de Stationsstraat 84. Regina Lewkowicz* vond Adam een ‘deftige man’.2 De winkelier gaf haar en Arie Pais* soms op straat een snoepje uit een mooi doosje.
Huurders
Er kwamen huurders in het winkelpand. Buurjongen Klaas Kan (1937) weet dat er rond 1940 de kledingzaak Kleco van De Rooy zat. Die had geen tuin, alleen een binnenplaats. Achter een schutting stond het pakhuisje van nummer 95, Abrahams groothandel. In 1942/’43 kwam Appelman in het pand. Zijn winkel heettte eveneens Kleco.
Oorlog
Politieman Osinga controleerde in mei 1941 bij de 62 joodse burgers van Zaandam die hadden verklaard geen radio te hebben, of dat klopte. Na 36 huiszoekingen stopte hij: hij had geen enkele fraude ontdekt. Wel noteerde Osinga dat niet-bezitter Adam Drilsma een ‘draadje’ had en dus gebruik maakte van de distributie van Nederlandse radioprogramma’s via de draadomroep. Op de basislijst van in Zaandam woonachtige joden, opgesteld voor verdrijving en onteigening, staat als beroep van Drilsma senior ‘grossier’ genoteerd. Zijn naam komt niet voor op de bedrijvenlijst van januari 1942. Vermoedelijk werd zijn zoon Abraham beschouwd als eigenaar van de firma A. Drilsma en Zoon.
Lees meer
Amsterdam
Roosje Drilsma-Vreedenburg -soms abusievelijk geschreven als Vredenburg- (66) overleed twee weken na aankomst in Amsterdam, op 2 februari 1942. Het was een plotselinge dood; vanwege ziekte hadden verschillende Zaandammers uitstel van vertrek gekregen. Het Joodsche Weekblad plaatste twee overlijdensadvertenties3, beide ‘in aller naam’. De een vermeldde een Amsterdams adres, Biesboschstraat 83, en was namens de schoonfamilie ondertekend door S. Drilsma. De andere advertentie was van echtgenoot Adam Drilsma. Hij plaatste op 4 februari ook een overlijdensbericht in het Dagblad voor Noordholland, met als adres Govert Flinckstraat 362. Rouwbeklag kon men betuigen op een adres in Haarlem. Een week eerder was in Amsterdam de uit Zaandam gekomen Duitse vluchtelinge Sara Weiss-Metzger* gestorven. De twee oudere vrouwen zijn in feite de eerste dodelijke slachtoffers van de jodenverdrijving uit de Zaanstreek. Roosje Drilsma mocht niet worden begraven op de joodse begraafplaats in Zaandam. Haar bijzetting vond daarom plaats in Diemen. Na de oorlog werd ze herbegraven in Muiderberg.
Liquidatie firma
Op 8-3-1943 kreeg de Duitse opkoopinstantie Omnia (locatie Arnhem) opdracht van de Wirtschaftsprüfstelle (ook in Arnhem) om tot liquidatie van de bezittingen van A.A. Drilsma over te gaan. Aan de ‘afwikkeling’ werd begonnen door C.O. Ullrich, die vaker aan de Zaan opereerde. Hij stelde een ‘openingsbericht’ op, dat in vertaling zo begon: “De Jood A.A. Drilsma dreef op bovenstaand adres -Gedempte Gracht 95- met hulp van ziijn zoon een groothandel in huishoudelijke artikelen, papierwaren en houtsnijwerk. Hij werd op 16 januari 1942 afgeleverd in kamp Westerbork. Op dezelfde dag werd de zaak gesloten.” Ullrich gaf een verkeerde datum en plaats van gedwongen verhuizing.
Reizigers
De liquidator constateerde dat de boeken van de onderneming volledig waren, op de balansen na. Hij maakte daarom zelf de balans op. Aan activa berekende hij 17.876,47 gulden, een hoog bedrag. In het magazijn en op de bank was nog bezit aanwezig. In een aparte kaartenbak stond de grootste post, ‘Warenforderungen’, bijna 7200 gulden. Ullrich merkte op dat deze openstaande rekeningen van winkelwaar meestal onder de vijftig gulden bleven. Ze stonden op naam van reizigers en huis-aan-huisverkopers. Deze namen artikelen af van groothandel Drilsma, verkochten ze en rekenden pas af wanneer ze in de buurt waren om nieuwe voorraad in te slaan. Nu de zaak dicht was, werd inning moeilijk. De belastingdienst had nog vorderingen aan Drilsma. Ullrich zorgde voor de afdracht van bedrijfs- en omzetbelasting.
Panden
Het grondstuk aan de Gedempte Gracht 95, waar Abraham met zijn gezin woonde, stond voor 5.800 gulden in de activa. Op bijna de helft hiervan rustte een hypotheek. Van buurhuis nummer 93, waar in die tijd De Rooy was gevestigd, stond bij de bespreking van de ‘grondstukken’ niet de waarde, maar wel de hypotheekschuld van vierduizend gulden genoemd. Beide panden waren getaxeerd door taxateur en makelaar J.H. IJdenberg en aangemeld bij de Niederländische Grundstückverwaltung (NGV). Deze instantie ontfermde zich over afgenomen joods huizenbezit. Van augustus 1941 tot mei 1945 werden bij de NGV 20.000 percelen en 5600 hypotheken van joodse eigenaars aangemeld. De geschatte waarde bedroeg respectievelijk 150 miljoen en 22 miljoen gulden. Via een netwerk van vaak aan de NSB gelieerde instellingen en beheerders werden deze joodse bezittingen te gelde gemaakt. Dit zal ook met de twee Drilsma-panden zijn gebeurd. Het eindresultaat werd, op naam van de oorspronkelijke eigenaar, overgemaakt naar de roofbank Lippmann Rosenthal (Liro of Lippros).
Vertraging
Ullrich verwachtte in oktober 1943 klaar te zijn met de liquidatie, maar overleed voor die tijd. Wilma Kretzschmar nam de zaak tijdelijk over. Over 8-8-1944 schreef ze een ‘Sachstandbericht’ aan haar opvolger, de heer Nijssen. Er waren nog twee punten die hij moest aanpakken. De Kamer van Koophandel had het bedrijf van A.A. Drilsma nog niet geschrapt. En van de tachtig debiteuren, vaak met afbetalingstermijnen, had ze er 79 opgespoord en laten betalen. Alleen de heer D. de Vries uit Zaandijk was nog 15,99 gulden schuldig. Het saldo moest naar Lippros.
Deportatie
Adam Drilsma werd eind 1942 ‘gehaald’ en naar Westerbork gestuurd. Het traject verliep via het Bureau Joodsche Zaken in Amsterdam, waar hij op 16 en 17 december 1942 werd opgesloten voor verhoor. Op een bewaard gebleven kaartje van het Bureau staat bij zijn naam: “Onderduiken en niet dragen jodenster.” In het naoorlogse strafrechtdossier van de Amsterdamse agent Gerrit Reinier Mozer is te herleiden dat de aanhouding van Adam kan worden herleid tot die van zijn zoon Benjamin* en diens echtgenote, een dag eerder. Mozer: “Deze laatste en diens vrouw hadden verteld na hun aanhouding door ons, dat te Haarlem aan de Cederstraat 14 meerdere joden waren ondergedoken.” Zijn chef Dahmen von Buchholtz stuurde Mozer op pad. “In opdracht van laatstgenoemde zijn luitenant [B.] Van der Berg, Kaptein en ik den volgenden dag naar de door de jodin genoemde plaats gegaan. Daar troffen wij aan de Ariër Rodenburg. Voorts troffen wij aan een jodin die mede gearresteerd werd en met Rodenburg naar Amsterdam werden overgebracht en ter beschikking gesteld van Dahmen von Buchholtz. Uit het schrijven van dien Chef blijkt verder dat Rodenburg werd overgedragen aan den SD. De bewuste jodin zal wel zijn doorgevoerd geworden.”
Polizeipräsidium
In Mozers dossier bevindt zich ook een briefje van het ‘Polizeipräsidium Amsterdam, Jüridische Angelegenheiten’. Daarin wordt onder meer de volledige identiteit onthuld van de helper van Adam Drilsma en enkele andere onderduikers. Het betrof Johannes Adrianus Rodenburg (Haarlem, 31-3-1902). Rodenburg zou zijn gevangenschap overleven en in 1950 overlijden. In de ‘Anzeige’ van het Präsidium werden ook de andere betrokkenen genoemd: “Der Niederl. J.A. Rodenburg wurde am 16.12.42 vorl. festgenommen, weil er: seit ingefahr vier Monaten die Juden A.A. Drilsma, S. Kan und S. van der Horst in seiner Wohnung verborgen gehalten hat und diesen Juden dadurch mit Wissen und Willen in die Gelegenheit gestellt hat, sich dem Arbeitseinsatz zu entziehen. Genannte Juden werden ebenfalls festgenommen.” Sara van der Horst (Wageningen, 24-2-1904) woonde eerder in de Haarlemse Perseusstraat 17. Ze werd op 14-1-1943 vergast in Auschwitz. Van S. Kan zijn geen gegevens bekend.
Auschwitz
Op 2 februari 1943 ging Adam vanuit Westerbork op transport naar Auschwitz. De weduwnaar Drilsma zat in hetzelfde transport als de echtparen IJzerkoper* van het Dampad en Herzfeld* van de Beethovenstraat. Direct na aankomst, op 5 februari 1943, werd hij in de gaskamer gedood. Adam Abraham Drilsma, stichter van een grote Zaanse familie, stierf op 67-jarige leeftijd.
Verwanten
Abraham en diens gezin werden een half jaar voor Adam naar Auschwitz gedeporteerd. Adams andere zoon, Benjamin, en diens vrouw ondergingen dat lot drie weken eerder. Hun dochtertje en haar grootmoeder Jacobs* werden begin maart 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Adams dochter Grietje ontkwam tot januari 1944 met haar man en drie kinderen aan deportatie.