Eisendrath (Bernard)

Laatste wijziging: 25 april 2016

Gezin Bernard Eisendrath (Amsterdam, 24-9-1881 – Amsterdam, 4-10-1942)1 en Sortine Selma Eisendrath-Juchenheim (Vlotho an der Weser, 9-4-1887 – Auschwitz, 27-8-1943) met de kinderen Iris Harriët (Zaandam, 5-12-1915 – Auschwitz, 3-9-1943), Maja Frederika (Zaandam, 28-3-1917 – Sobibor, 9-7-1943), Leonie (‘Lidy’) Emma (Zaandam, 14-8-1921 – Auschwitz, 3-9-1943) en Rudolf (‘Rolf’) Leonhard (Zaandam, 27-7-1923 – Dora, 7-3-1944)2, alsmede (schoon-)moeder Emma Juchenheim-Steinberg (Vlotho an der Weser, 27-1-1855 – Sobibor, 16-4-1943)3

Bernard Eisendrath had in Amsterdam geneeskunde gestudeerd en deed op 16 maart 1907 zijn artsexamen. Hij vestigde zich in mei 1914 vanuit het Militair Hospitaal te Amsterdam in Zaandam, eerst als ‘officier van gezondheid’, later als arts. Twee maanden tevoren, op 13 maart, trouwde hij in het Duitse Vlotho met Sortine Selma Juchenheim. In Zaandam betrok hij een grote woning aan de Bootenmakersstraat 108. Het grote huis met de statige trap en de talloze tapijten werd door velen bewonderd.4 Het was eigendom van de Domeinen. Op de Bootenmakersstraat werden ook de kinderen geboren, allen met de godsdienst ‘N.I.’.

Voor de oorlog

De familie Eisendrath werd door de joodse gemeente echter niet als erg joods beschouwd. Lang niet alle joodse inwoners hadden Bernard als dokter, aangezien sommigen hem een vreemde figuur vonden.5 De meesten van zijn patiënten waardeerden echter zijn ongebreidelde inzet. In de periode 1920-’40 heeft hij onder meer talloze Zaandammers ter wereld laten komen.6

Er is een mooi verhaal over de dokter bewaard gebleven. Harry Führer*, joods-Duitse vluchteling en klasgenoot van Rolf, verhaalt in zijn boek Turbulent Times over dokter Eisendrath.7 Bij het begin van zijn studie aan het Gemeentelijk Lyceum kreeg Harry last van zware migraine. Verschillende neurologen wisten geen oplossing en het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis verklaarde dat aan Harry’s ogen niets mankeerde. Huisarts Eisendrath hoorde van het probleem, liet Harry komen en schreef tegen het advies van de Amsterdamse professor in een bril voor. De verzekering vergoedde alleen metaalomrande gevalletjes die bekend stonden onder de naam ziekenfondsbril. Harry deed de bril in een la ‘and never put them on my nose’. Nooit meer in zijn leven heeft hij last van migraine gehad. Dokter Eisendrath zag daarin zijn triomf over de academische geneeskunst: “Wetenschap zonder intuïtie is machteloos.”

De Eisendraths herbergden in 1934 enkele uit Duitsland gevluchte joodse padvinders, Helmuth Jacobi en Hans Hattenbach. Beiden zouden de oorlog overleven door tijdig naar een ander land te vertrekken.

Vriendschappen

De kinderen Eisendrath bezochten het Gemeentelijk Lyceum aan de Westzijde. Iris en Lidy zouden daar het gymnasium afronden. Maja stopte, na enkele malen te zijn blijven zitten, na de derde klas hbs. Rolf deed eveneens de hbs, maar moest in de zomer van 1941 de school verlaten. Joodse leerlingen waren er niet langer welkom. Hij kreeg daarna nog een jaar les op het Joods Lyceum in Amsterdam.

Padvinders

Zowel de Eisendrath-kinderen als moeder Selma waren zeer actief bij de padvinderij. Iris heeft op de gezinskaart als beroep ‘assistente’. Zij verhuisde in 1938 naar Amsterdam en had nadien banen in verschillende plaatsen, tot ze in de oorlog terugkeerde naar het ouderlijk huis. Vriendschappelijke contacten onderhield het welgestelde gezin Eisendrath vooral met vergelijkbare huishoudens. Dat waren bijvoorbeeld de families van dokter De Leeuw* en de lyceumleraar Koperberg*, die beiden eveneens van joodse afkomst waren, en van de op de Oostzijde wonende dokter De Goeje. Het echtpaar Eisendrath verscheen bij feestelijke gelegenheden ook in het Gemeenteziekenhuis.8 S. Dijkstra, overbuurman en het hoofd van de honderd meter verderop gelegen School 9, gaf bijles aan de kinderen Eisendrath. Zijn dochter Annie kwam wel eens bij de overburen, omdat Maja Eisendrath haar klasgenoot was en net als zij lid van gymnastiekvereniging Achilles. Maja was bevriend met klasgenoot Claudia de Goeje en staat naast haar op een bewaard gebleven foto van Achilles.9

De meisjes gingen ook om met Jacqueline Jürgens* en haar broertje Benno* uit Koog aan de Zaan. Annie Dijkstra begeleidde de sinds oktober 1935 bij haar schoonzoon inwonende oma Juchenheim een keer naar een uitvoering van de Matthäus Passion in het Amsterdamse Concertgebouw. Sortine Eisendrath-Juchenheim zong tot het moment dat de Duitsers het verboden mee in het Toonkunstkoor. Haar dochter Leonie was erg gesteld op het pianospel van Lies Dijkstra. Ze kon dat op straat door het geopende raam van de buren horen.10

Oorlog

In de dagen na 10 mei 1940 werkte dokter Eisendrath mee aan de tyfusinentingen die toen in Zaandam plaatsvonden – alsof er niets aan de hand was. Op 30 juni 1940 werd de 16-jarige Rudolf thuis opgepakt. Dit was een dag na de ‘Anjerdag’ voor prins Bernhard en een dag voor de eerste anti-joodse verordening – verwijdering van alle ‘nicht geeigneten Elementen’, waaronder joden, uit de Luchtbeschermingsdienst.11 Men nam een sterrenkijker in beslag, waarmee Rudolf even tevoren naar een brand in de buurt van zijn woning had gekeken. Rolf had de telescoop ooit als verjaardagscadeau van zijn vader gehad. Vaak keek hij met Harry Führer op het platte dak van zijn huis naar de sterren.12 Rolf werd naar het huis van bewaring te Amsterdam overgebracht. Na een paar dagen kwam hij weer terug. Een dag na zijn arrestatie, op 1 juli, moest mevrouw Juchenheim zich als niet-arische vreemdeling bij de politie melden.

Zaanlands Lyceum

Toen in november 1940 bekend werd dat de joodse leraren van het Lyceum ontslagen zouden worden, wilden enkele bestuursleden van de Zaanlandse Lyceum Vereniging (ZLV) een staking houden. Ook scholieren van het Amsterdamse Vossius-gymnasium en enkele andere middelbare scholen voerden actie.13 Rolf Eisendrath was een van de ZLV-bestuursleden. Hij en zijn medeleden werden bij de rector ontboden, die hen smeekte om vooral geen actie te houden voor de joodse leraren. De bestuursleden zagen er daarop vanaf. Klasgenoot en toenmalig ZLV-voorzitter Klaas Woudt herinnert zich Rolf als ‘klein van stuk, stevig gebouwd, een donkere, stille jongen, geen druktemaker’.14 In zijn autobiografische schets Van begin tot eind wijdt Woudt enkele zinnen aan de voorgenomen protestactie en aan Rolf Eisendrath: “Met een beetje meer tact zou de schoolleiding ons protest hebben begrepen als een machteloze poging onze betrokkenheid en sympathie te tonen. In plaats daarvan was baas Oosterhuis alleen bang, bang voor de gevolgen van ons protest. Nu, zestig jaar later, steekt dat nog steeds. Bij onze kleine delegatie was ook Rolf Eisendrath, een joodse klasgenoot. Waarom legde onze rector niet zijn arm om Rolfs schouder en om die van ons?”

Hebreeuws

Vanaf 1 september 1941 mochten Rolf Eisendrath alleen nog joods onderwijs volgen. Opmerkelijk is dat vanaf diezelfde dag voor twee uur per week een leraar Hebreeuws op het Zaandamse lyceum werd aangesteld, de Zaandijkse predikant A.W. Groenman. Op 8 mei 1941 -een week na de invoering van de jodenster- hadden twee leerlingen van de vierde klas verzocht om lessen Hebreeuws. NSB-burgemeester Van Ravenswaay beschikte eind juli positief. Toen Groenman eind juni 1942 bedankte, benoemde de burgemeester zelfs een opvolger voor het nieuwe schooljaar, Leendert Blom, ook uit Zaandijk. Door een wijziging in de Onderwijswet verviel het vak per 1 september 1943.15

Joodse dokter

Dokter Eisendrath mocht vanaf 1 mei 1941 zijn beroep niet meer uitoefenen voor niet-joden. Samen met zijn collega De Leeuw deelde hij dit in maart mee aan het Algemeen Afdeelingsziekenfonds Zaanland. Ze moesten hun praktijk overdragen en mochten daarbij geen aandeel houden in de opbrengst van de opvolger.16 Eisendrath bleef desondanks als arts actief. In de winter van 1941-’42 bezocht hij in de Frans Halsstraat de zieke mevrouw Petersen-Stock*. Ze was gemengd gehuwd. Voorzichtigheidshalve klom hij door een raam naar binnen.17

Lore en Hans Juchenheim

Sinds begin 1939 hadden de Eisendraths een neefje van Selma uit Duitsland te logeren, Hans Juchenheim (Vlotho, 29-10-1928). Zijn ouders, Alwin Juchenheim (Vlotho, 3-10-1889) en Paula Juchenheim-Katzenstein (Lemgo, 8-11-1902), vonden het inmiddels te onveilig in Duitsland. Ook zijn zus Lore (Lemgo, 25-2-1926) werd naar Nederland gestuurd, maar vanwege haar leeftijd verbleef zij -na enige maanden met haar broer in diverse opvangcentra te hebben geleefd- elders in Noord-Holland. Tante Selma Eisendrath-Juchenheim (Alwins zus) en haar man Bernard boden Hans een veilig gastadres. Maar in december 1941 kregen Alwin en Paula te horen dat ze zich gereed moesten houden voor vertrek naar het Oosten. “Wenn wir gehen müssen, gehen wir zusammen”, zei Alwin tegen een buurvrouw. Ze haalden de kinderen terug naar Vlotho, waar ze op 6 december 1941 werden ingeschreven op het stadhuis. In het Zaandamse politiearchief is een dramatische mutatie te vinden die daar betrekking op heeft. Op 4 december 1941 belde mevrouw Nijkerk van de Joodsche Raad op om politiehulp te vragen bij de overbrenging naar Amsterdam van een jongen, die bij dokter Eisendrath, ‘Bootenmakersstraat alhier’, verbleef. ‘Deze jongen, genaamd Hans Juchensheim [moet zijn Juchenheim] oud 13 jaar, zou dan morgen met een transport andere kinderen naar Duitschland worden overgebracht. Aan [politieman] Brandsma medegedeeld.’18 Op 10 december werd de familie via Bielefeld naar Riga gedeporteerd. Moeder en dochter gingen daarna naar Stutthof (bij Danzig), vader en zoon naar Dachau. De eerste twee gelden als ‘verschollen’ (spoorloos verdwenen). Alwin werd op 6-12-1944 vermoord in Dachau. Hans stierf na de bevrijding van Dachau, op 2-6-1945.19

‘Evacuatie’

Toen op 14 januari 1942 werd verordonneerd dat de joodse Zaandammers binnen drie dagen, zonder bagage, uit de stad moesten vertrekken, probeerde dokter Eisendrath verschillende eigendommen te verkopen. Zijn Leitz-microscoop gaf hij aan Annie Dijkstra, die medisch analiste was in het Zaandamse Gemeenteziekenhuis. De familie Dijkstra kreeg een kist met tafelzilver en enkele sieraden in bewaring. Mevrouw Dijkstra was hartpatiënt en werd van deze zaak zo onrustig, dat de bezittingen niet konden blijven. Ze belandden via Lena Kieviet20, een bekende van de Eisendraths en bibliothecaresse, bij stoffeerder G. Verwey aan de Heerengracht 85. Het is onbekend waar -op wat losse bezittingen na- de inboedel is gebleven.

Amsterdam

Sortine’s 87-jarige moeder Emma Juchenheim-Steinberg, die ‘haar vierde oorlog meemaakte’,21 was de oudste joodse Zaankanter die in januari 1942 Zaandam moest verlaten. Zij kreeg wegens haar ziekte toestemming naar Amsterdam te gaan in plaats van naar Westerbork. Eenzelfde uitzondering werd voor vijf andere bejaarde buitenlandse joden gemaakt. De familie Eisendrath vond in Amsterdam een etage aan de Pretoriusstraat 40 II.22

Na het gedwongen vertrek naar Amsterdam was er nog sporadisch contact met de Dijkstra’s. S. Dijkstra beheerde een naamloos spaarbankboekje voor de familie Eisendrath. Jongste zoon Rudolf kwam af en toe naar Zaandam om geld te halen. Het spaarbankboekje is na de oorlog bij de autoriteiten ingeleverd. Oudste dochter Iris werd door Lies Dijkstra, die in 1943 na haar huwelijk met Gerrit Uhl was verhuisd naar Apeldoorn, voor het laatst gezien op het station van deze plaats.23

Zelfdoding Bernard Eisendrath

Bernard Eisendrath (61) werd lid van de Joodsche Raad ‘en kreeg daar inzicht in het lot van de te deporteren joodse bevolking’.24 Hij benam zichzelf op 4 oktober 1942 met gif het leven. Hij was, voor zover bekend, de enige joodse Zaankanter die deze beslissing nam.25 Er verschenen twee rouwadvertenties in het Joodsch Weekblad van 6 oktober 1942: een van zijn vrouw, kinderen en schoonmoeder, een andere van een zuster in Utrecht, M. Nathans-Eisendrath, namens zusters, broers en hun kinderen.26 Iris reageerde op haar vaders dood in haar afscheidsbrief uit Westerbork (zie verderop).

Moord op Paul Juchenheim

Een broer van Selma, Paul Juchenheim (Vlotho, 28-8-1888), was sinds 1936 in Nederland. Hij was kunstenaar.27 Volgens een bericht van de Joodsche Raad aan de Duitse bezetter was hij een van acht joodse inwoners van Amsterdam die in de weken voor 29 april 1943 zelfmoord had gepleegd.28 Uit de processen-verbaal van de betrokken politiemensen en van zijn echtgenote, de niet-joodse Friede Überwasser, bleek tijdens de behandeling voor het Kriegsgericht van juni 1943 iets anders.29 Paul Juchenheim was op 9 april 1943 thuis, Berkelstraat 1, door de Duitse militair Rudolph bedreigd en door twee Nederlandse hulpagenten mishandeld. Dit blijkbaar als straf voor het feit dat hij drie dagen eerder een lege kolenzak uit het raam had laten vallen, die op Rudolph terecht was gekomen. Juchenheim werd vervolgens door hen meegenomen, in het winkelportiek aan de IJsselstraat 10 tweemaal beschoten en bloedend achtergelaten. Rudolph maakte het karwei met een schot door het hoofd af. Bij het militair gerecht verdedigde hij zich met de opmerking dat ‘Joden geen menschen zijn’. Hij werd niet veroordeeld voor de moord. Op 22 april 1943 is Paul Juchenheim begraven op de joodse begraafplaats in Diemen.

Onderduik

Sortine Eisendrath dook niet lang na de dood van haar man onder met de kinderen, en vermoedelijk ook met grootmoeder Juchenheim. Een Zaanse kennis huurde voor hen een etage in de Amsterdamse Dintelstraat 56 hs, nieuw-Zuid. De formele inschrijving vond plaats op 13 januari 1943.

Twee maanden later sprak Lidy Eisendrath een klasgenoot van Rolf aan, Klaas Woudt. Hij zat op de Grafische School in dezelfde Amsterdamse straat. Klaas herkende Lidy niet onmiddellijk, want haar kapsel was, op een lelijke manier, gebleekt. Ze droeg geen jodenster. Ze bracht hem naar hun onderduikadres, een woning op de eerste verdieping. Daar zat Rolf, met twee andere, oudere zussen en een hoogbejaarde vrouw. De kamer was leeg en sjofel, er lagen matrassen op de vloer. Klaas is nog een paar keer teruggegaan, maar Rolf was verdwenen. De laatste keer stond de woning leeg.30 Rolf was richting Zwitserland gevlucht.

Sortine Selma

Selma Eisendrath was al langer weg uit Amsterdam. In december 1942 bevond zij zich in het Arnhemse Tehuis voor Israëlitische Oude Lieden, Markt 5. Haar schoonmoeder komt opmerkelijk genoeg niet voor in de opsomming van bewoners. Op 10 december werden 75 bejaarden uit dit negentiende-eeuwse tehuis Beth Mikloth Lezikno weggehaald31. In de lijst met 97 bewoners en verplegenden van het tehuis, op leeftijd gerangschikt, staat Sortine Eisendrath op plaats 92. Ze was op dat moment 55 jaar en ze behoorde tot het personeel. Velen gingen naar Westerbork, anderen naar andere huizen. Mevrouw Eisendrath kwam terecht in het pand waar het Rotterdamse Jongensweeshuis na het bombardement van 13 mei 1940 heen was verhuisd, Amsterdamscheweg 1. Op 11 december 1942 waren namelijk alle bewoners van dit pand naar Westerbork afgevoerd – in dezelfde dagen als dit met het bejaardenhuis aan de Markt gebeurde. In de villa werd nu een ‘provisorisch ziekenverblijf’ ingericht. Een enkele bewoner, in ieder geval Jettchen Steinmann-Hirsch, en enkele verplegenden van Beth Mikloth werden er ondergebracht, en later de Joodse Raad van Arnhem32. Midden augustus 1943 werd ook dit huis leeggehaald. Voor die tijd was Selma echter al ondergedoken.

Arrestatie Iris, Lidy en Maja

Op 24 mei 1943 werd Iris opgepakt. Ze droeg geen jodenster en bezat valse papieren. De arrestatie vond plaats door de Zaandamse politieman Hendrik van der Kraan, die haar op straat herkende.33 Hij was lid van de speciaal voor jodenopsporing opgerichte Kolonne Henneicke en mede werkzaam bij het Bureau Joodsche Zaken van de SD. “Voor iedere opgebrachte jood werd, ongeacht leeftijd, een premie van 7,50 gulden uitgekeerd. In iets meer dan zes maanden tijd zijn 8.500 joodse onderduikers opgepakt en aan de Duitse autoriteiten uitgeleverd. De Kolonne maakte gebruik van tipgevers die een kleine vergoeding kregen.”34 Van der Kraan zou voor zijn naziwerk na de oorlog ter dood worden veroordeeld, hetgeen in 1949 in levenslang werd omgezet.

Zowel Iris als Lidy was op 30 augustus 1943 in Westerbork. Zij schreven er toen afscheidsbrieven aan ‘Dirkie, Joop, Trienie en om- en aanverwanten’.35 Uit het politiedossier in het Nationaal Archief over de arrestatie van Maja Eisendrath36 blijkt dat Iris in Utrecht ondergedoken was geweest, Lidy in Amsterdam. De informatie over hun adressen kwam van Maja. Zij had een schuilplaats bij de familie Van Pelt in Berg en Dal. Daar ontmoette ze Nicolaas Bruin, die in 1940 bij de familie Eisendrath ingekwartierd was geweest, mogelijk vanwege de mobilisatie. Ze vertrouwde hem zozeer dat ze een bekende van Bruin, de jodenjager en SD’er Gerrit Cornelis Gerritsen, vertelde dat ze een ondergedoken jodin was en dat ze twee zussen had die ook waren ondergedoken.

Brieven

In haar Westerborkse brief schreef Iris overigens over een andere arrestatie: “O Dickje, dat moment, dat die marechaussee ons met z’n licht bescheen, net toe we dachten der te zijn na een ontzettend ingewikkelde klauterpartij – zoiets wens ik m’n ergste vijanden niet toe. En toen voor de variatie weer een cel.” Iris was er na haar eerste arrestatie door Hendrik van der Kraan in geslaagd om te ontsnappen uit kamp Westerbork en opnieuw onder te duiken. De tweede keer, toen ze tegelijk met Lidy in Westerbork belandde, faalde een nieuwe ontsnappingspoging. Beide zussen waren daarvoor in Amsterdam, in de gevangenis aan de Amstelveenscheweg. Via de Hollandsche Schouwburg werden ze als strafgeval naar Westerbork gedeporteerd. “Overigens hebben Lidy en ik de afgelopen maanden wel ervaren dat er altijd en overal wel iets van te maken valt, dat er altijd, al zijn het ook kleine, vreugden te vinden zijn”, schrijft Iris. “In de cel in A’dam hebben we ze gevonden, in de Schouwburg eveneens, je hebt geen idee wat voor plezier we daar nog gehad hebben. De ‘zuusjens’, zoals we door de bewaaksters in de gevangenis betiteld werden, waren in de Schouwburg beslist populair, als de ‘Lysol-élite’.”37 In Westerbork kwamen ze in de strafbarak terecht, ‘2,25 meter in het vierkant’. Iris, gevolgd door Lidy, schreef op 30 augustus de al genoemde afscheidsbrief aan haar vrienden: “Dit is waarschijnlijk de laatste gelegenheid, dat ik nog een levensteken naar de buitenwereld kan sturen.”

Deportatie Emma Juchenheim-Steinberg

Grootmoeder Juchenheim-Steinberg was al gestorven toen deze brieven het kamp uitgingen. Zij werd eerder vanuit Amsterdam naar Westerbork gevoerd. Op 16 april 1943 werd zij in Sobibor, na 72 uur rijden in een gesloten veewagen, vrijwel onmiddellijk na aankomst vergast. Zij was 88 jaar.

Deportatie Maja

Maja Eisendrath (26) ging gescheiden van haar moeder en zusters mee met ‘de giftige slang’ van dinsdag 6 juli 1943. Die bracht 2600 mensen naar Sobibor.38 Iris en Lidy wisten van haar deportatie en hoopten haar ‘daar’ te zien. Maja vond op 9 juli 1943 de dood. Ze behoorde tot de laatsten van de 71 Zaankanters die in 1943 op transport gingen naar Sobibor.

Deportatie Selma

In de wetenschap dat haar dochters waren gearresteerd, meldde een wanhopige Sortine Selma Eisendrath-Juchenheim (56) zich bij de politie. Ze hoopte met hen te worden herenigd in Westerbork. Dat mislukte. Ze vertrok op dinsdag 24-8-1943 naar Auschwitz. Iris schreef: “In ieder geval ben ik blij dat Moeder niet zo opgesloten is geweest. Vader had toch gelijk, geloof ik after all. (…) Het was wel ellendig dat zij net 1 dag na onze aankomst is doorgestuurd. Nu hopen we maar, haar en Maja daarginds te treffen, maar het is maar een klein hoopje.” Selma zat in een transport van 27 wagens. Mechanicus beschreef dit transport van ‘bijna uitsluitend zieke ouden-van-dagen en s[straf]-gevallen’ op aangrijpende wijze. Naakte, wuivende armen met zwaaiende handen als zelfstandig levende organen steken uit de gaten, als van begraven mensen.”39 Sortine Eisendrath-Juchenheim was tot het eind toe samen met haar oudere lotgenoten. Zij stierf drie dagen later, onmiddellijk na aankomst in Auschwitz, op 27-8-1943.

Afscheidsbrieven Iris en Lidy

Iris en Leonie (27 en 22 jaar) waren een dag na dit transport in Westerbork aangekomen. Ze waren door de ontsnappingen en gevangenissen hun persoonlijke bagage kwijt geraakt. Om de beurt staken ze hun hoofd door het kapotte ruitje voor de tralies van hun cel en praatten met ‘vrije’ voorbijgangers. Lidy: “Ik lach me dood – we bedelen onze hele bagage bijeen door de tralies.” Ze schreef over het onderhandelen vanuit de cel, om warme kleding te krijgen tegen de kou die ze in het Oosten verwachtten: “In Riga, of waar we ook heen gaan.” Ze vroeg excuses over te brengen aan mevrouw Van Meurs uit Utrecht, waar ze was ondergedoken. “Ik heb natuurlijk wel gezegd [tegen de politie] dat de mensen er niet van op de hoogte waren, wie ik was, hopelijk was dat voldoende, dat er verder geen werk van gemaakt werd.” Ze schreef ook: “Zullen jullie allemaal alsjeblieft met al je verstand zoveel mogelijk van je leven genieten, zolang je het enigszins kunt doen? God weet, wat jullie ook nog te wachten staat.”

Veewagen

De zusters hadden intussen de zekerheid: ‘Om morgen met de andere gevangenen te worden opgebracht naar de veewagen, om daar opnieuw te worden opgesloten – onder deze omstandigheden zie ik geen enkele kans om het noodlot nogmaals te ontlopen. Nu, als het dan eenmaal niet anders kan, gaan we heel opgewekt hoor.” Ze nam zich voor haar goede humeur onder alle omstandigheden te bewaren. Maar het bewustzijn over de duistere toekomst was sterk: “Weet je, werken is helemaal niet naar, integendeel, (…) maar dat je nog niet de eenvoudigste menselijke rechten gegund worden -dat je helemaal behandeld wordt als vee, of nee, voor vee heeft een behoorlijke boer nog meer zorgen dan onze ‘beschermers’ voor ons- dat maakt alles zo ellendig. (…) Ik kan me bijna niet meer voorstellen, dat ik het was die in de Bootenmakersstraat woonde, en alle mogelijke comfort en gezelligheid had.”

Gerbrand de Jong

Leonie schreef dat ze net een deprimerend dagboek van twaalf velletjes naar Gerbrand de Jong, haar vriend en hulpverlener tijdens de onderduik, had gestuurd. Ze noemde de leuke herinneringen aan het vorige jaar in Den Haag met ‘Dick I’, als tegenwicht tegen de strafcel: “Als je jezelf niet meer schoon kunt houden, houdt de wereld op. (…) Verder zie ik het ook vrij nuchter in. We maken een behoorlijke kans er niet door te komen, maar als het voorbeschikt is – soit. (…) Ik weet zeker dat vele goede en lieve wensen ons zullen begeleiden – en daar zullen we troost uit putten.” Iris en Leonie Eisendrath werden op Koninginnedag, 31 augustus, naar Auschwitz gestuurd, met een transport van ruim duizend mensen. Zij stierven drie dagen na vertrek, op 3 september 1943, in de gaskamer.

Verspreiding van de brieven

Een derde brief in de collectie van het Joods Historisch Museum betreft de reactie van Dick Meyst uit Den Haag alias ‘Dirkie’ op de brief uit Westerbork. De dikke brief met als afzenders ‘Lidy en Iris’ kwam op zaterdag 4 september aan op zijn huisadres, toen hij net voor een week op vakantie was gegaan. Dick Meyst ontving hem pas tien dagen later via zijn hospita. Hij schreef aan Leen, een van de andere vrienden van de zusjes Eisendrath: “Ik kan je zeggen dat ik voor het eerst heb zitten huilen als een klein kind.” Dick Meyst kondigde aan een door Trienie getypte versie van het ‘waarschijnlijk wel laatste schrijven van onze Eisjes’ onder intimi te laten circuleren.

Vlucht Rudolf

De jongste Eisendrath, Rudolf, was alleen uit Amsterdam weggevlucht. Hij werd echter, onderweg naar Zwitserland, op 22 juni 1943 in Parijs gearresteerd en via onder meer  Dachau naar Dora-Mittelbau gestuurd, gelegen bij Nordhausen in de Harz. Dora was een Aussenkommando, een buitenkamp van concentratiekamp Buchenwald. Het bevond zich ondergronds om veilig te zijn tegen bomaanvallen. Er werd daar aan V-wapens gewerkt, geheime wapens die Hitler de eindoverwinning zouden moeten brengen. Een groot deel van de gevangenen verbleef dag en nacht onder de grond. De mijngangen, Stollen, werden ‘Todesstollen’ genoemd.40 Rudolf Eisendrath bezweek in Dora-Mittelbau41 op 7 maart 1944, zes maanden na zijn zusters en zijn moeder. Hij was 20 jaar oud.