Freund (Jean)

Laatste wijziging: 25 april 2016

Echtpaar Jean Freund (Berlijn, 13-8-1900)1 en Dolli Freund-Pelziger (Berlijn, 11-5-1912)

Jean Freund was musicus en ‘kapelmeester’. Hij en zijn vrouw Dolli waren afkomstig uit Berlijn, net als veel andere buitenlandse joden in Oostzaan. Zijn Amsterdamse gezinskaart vertelt dat Jean Freund op 6 juni 1935 met machtiging van de politie uit Luxemburg was gekomen en als ‘orkestleider La Reserve, Rembrandtplein’ werkzaam was. De zanger-slagwerker Hans Feith* reisde met hen mee. La Reserve was de naam van een gelegenheid op Rembrandtplein 44 die rond 1900 begonnen was als Métropole en tussen 1920 en 1940 La Reserve heette. Na 1940 droeg het de naam Femina.2 Het was in de jaren na de oorlog een dancing en nachtclub. Het ensemble werd aangeduid als Orkest Freund. Hans Feith zal orkestlid zijn geweest.

Orkest (Trio) Freund

Half september 1935 ging Freund met zijn ensemble spelen in de Eindhovense Lunchroom Cecil. Half oktober logeerden Jean en Dolli in pension Valkenburg aan de Rotterdamse Hoogstraat. Dolli vertrok in januari 1936 naar Olten, tussen Basel en Zürich, en verbleef er in hotel Terminus. Van Jean is bekend dat hij in deze maanden met zijn collega Hans Feith en diens vrouw werkte in de Kursaal van Lugano. Misschien begon die reis in Olten. In juni 1936 werkte hij met het Trio Jean Freund in hotel-restaurant Atlantic aan het Westeinde 26-28 in Amsterdam. Het etablissement had een uitgebreide joodse cliëntèle en eigenaar Jacob Sweering zou in de oorlog veel joden helpen onderduiken.3 Feith maakte geen deel uit van dit trio. De drie orkestleden verdienden er 30 gulden per week mee. Hun Rotterdamse impresario Hartog Davids -de oudste broer van de cabaretiers Louis en Heintje- ontving 5 gulden.

Huwelijk

Dolli was al sinds 16 oktober 1934 in Amsterdam, bij haar ouders, Leo Pelziger (Warschau, 1-1-1873) en Cäcilie Pelziger-Leiserowicz (Schloppe/Czlopa, West-Pruisen, 22-11-1877), op de Prinsengracht 204. Het was een winkelpand met een woonhuis erachter. Leopold was immers ‘koopman in gevogelte’, poelier. Ze ging een half jaar later voor vier maanden naar Luxemburg en kwam op 6 juni 1935 met Jean terug. Hij werd ingeschreven op het adres van de Pelzigers, maar niet op hun gezinskaart. De politiekaart van zijn schoonvader maakt duidelijk dat er problemen waren. Nadat op 6 juni 1935 werd genoteerd dat Dolli ‘wordt onderhouden door a.s. echtgenoot Jean Freund’ noteerde iemand anders op 25 juli: “Jean Freund is gehuwd (…) thans zorgt haar vader voor haar!” Inderdaad bleek hij op 12 december 1923 in Berlijn gehuwd te zijn met Fanny Brüsserlich. Hij vroeg een scheiding aan, die in oktober 1936 een feit werd. Wellicht speelde mee dat Jean inmiddels een buitenechtelijk kind had. Dit meisje, Margit Plünnecke, kwam op 12-12-1925 ter wereld in Hanover (ze overleed op 10-3-2013). Op 11 november 1936 trouwden Jean en Dolli in Amsterdam. Dat was vroeger dan gepland.

Brazilië

Uit een brief van het Comité voor Joodsche Vluchtelingen aan de Officier van Justitie uit begin november4 blijkt dat er voor Hans en Dolli binnen twee weken een laatste kans was om naar Brazilië te emigreren. De Officier werd gevraagd versneld toestemming te geven te vertrekken ‘opdat het huwelijk van bovengenoemde personen op een vervroegde datum zal kunnen plaats vinden’. Er was door bemiddeling van het Comité plaats gekomen op de S.S. Florida, die op 20 november van Marseille naar Brazilië vertrok. Op 16 november moesten de haastig getrouwden naar Parijs om het visum op te halen. Een van hun latere Oostzaanse dorpsgenoten, Heinz Seligmann*, zat op dezelfde boot. De emigratie mislukte echter. Op 18 maart 1937 was het jonge echtpaar weer ingeschreven in Amsterdam. Ook toen was er steun van het Vluchtelingencomité. Bij bestaansmiddelen stond nu op de politiekaart: “Toont fl. 200. Zoekt naar werk tot 1.5.37. Heeft 1.5.37 contract voor Scheveningen, ‘Trianon’.” Jean was lid geworden van de band Hans Feith and his entertainers. Na dit zomeroptreden aan het strand werden Jean en Dolli begin september 1937 weer bij Dolli’s ouders gesignaleerd en eind november, na een verblijf in Eindhoven en Heerlen, opnieuw. Jean trok als violist of ‘kapelmeester’ door het land.

Oostzaan

De ouders Pelziger woonden vanaf 1 augustus 1937 in Oostzaan, wellicht vanwege Leopolds beroep. De Amsterdamse politiekaart vermeldt bij de verhuizing: “Begint daar ganzenmestersboerderij.” Het echtpaar had aanvankelijk het adres B 138, Kerkbuurt 18, in het centrum van het dorp vlakbij het gemeentehuis. Het pand werd in die tijd ook als slachterij aangemerkt. De Oostzaanse eigenaar verkocht het huis echter. Op 29 april 1938 verhuisden Leopold Pelziger en Cäcilie Leiserowicz naar een woning aan de Zuidkant van Oostzaan, Zuideinde 443. Mogelijk hielp de ook in Warschau geboren Isaak Streim* hen hierbij.

‘Vast adres’

Jean en Dolli verhuisden mee. In de zomer van 1938 speelde Freund opnieuw in het Scheveningse Trianon.5 De verbintenis gold ook voor de zomers erna. Het bandcontract liep waarschijnlijk tot begin september, want op 3 september 1938 schreven Hans en Margot Feith* zich in bij Jean en Dolli. Zuideinde 443 fungeerde, volgens een latere Amsterdamse politieaantekening, als ‘vast adres’ van Freund, naast werk- en andere adressen in Amsterdam en elders in het land. In De Musicus, het vaktijdschrift voor de muziek en het amusementsbedrijf, stond Jean Freund in december 1938 als violist en kapelmeester vermeld onder ‘elders’: Oostzaan, Zuideinde A91D, telefoon 277.6 Jean liet een promotiekaart maken met zijn foto erop (zie illustratie). De zaken liepen niet slecht. In mei 1939 hadden de musici volgens de Amsterdamse vreemdelingenpolitie de beschikking over een auto. Hans’ moeder Frida Feith-Silberstein (64) kwam vier maanden later voor korte tijd vanuit Berlijn over naar Oostzaan. Ze bleef daar overigens niet. Jean en Dolli bleven in Oostzaan wonen, ook toen het Dolli’s ouders in november 1939 lukte om naar de Verenigde Staten te emigreren. Het huis werd vanaf 1939 het centrale adres voor buitenlandse joden in Oostzaan. Jean Freund en Dolli Freund-Pelziger waren de hoofdbewoners en -huurders.

Reismeldingen

In het voorjaar van 1939 had Jean werk bij café Centraal in Den Haag. Hij werd vervolgens lid van Orkest Bert Durra in het Amsterdamse café-restaurant Fleur, waar hij 45 gulden per week verdiende. Dat jaar speelde hij ook nog in diverse andere Nederlandse plaatsen. Op 30 december 1939 vond een laatste reisaanmelding plaats. Jean werd nu aangeduid als ‘Jean Israel’, hoewel er nog geen Duitse bezetting en daarmee een verplichte naamswijziging was. De reden voor de reis was zijn werk vanaf 22 december ‘als violist in Orkest Feith in Lido’. Jean Freund woonde in Oostzaan en stond daar ingeschreven, maar had een pied à terre in de Utrechtsestraat 38 I in Amsterdam. Orkest Feith speelde aansluitend weer in Scheveningen, waarschijnlijk voor het laatst.

Oorlog

Toen de echtparen Freund en Feith op 9 september 1940 vanuit Scheveningen terug wilden naar Oostzaan bleek dat niet te kunnen. Jean Freund schreef een brief naar de burgemeester en vroeg om een nieuwe verblijfsvergunning: “Vanaf 1 juni hebben wij op Scheveningen gewerkt. Wij moesten op 9 september Scheveningen verlaten, maar mochten niet terug naar Oostzaan, waar wij al jaaren gemeld zijn! Amsterdam is onze eenigste mogelijkheid voor engagement.” De brief werd mede ondertekend door Dolli Freund-Pelziger, Hans Feith en Irmgard Feith-Böthner. Na vele maanden werd het verzoek ingewilligd. Op 2 november 1940 werd het echtpaar volgens de Oostzaanse administratie uitgeschreven naar Arnhem, op 12 mei 1941 keerden ze officieel terug naar de gemeente. Om die reden meldden ze zich in februari 1941 niet als ‘personen van geheel of gedeeltelijk joodschen bloede’ aan in Oostzaan, hoewel Jean en Dolli voljoods waren. Vanaf midden 1941 werd het voor joodse muzikanten moeilijk om in het openbaar op te treden7. Hans en Margot Feith verhuisden in het najaar van 1941 naar Amsterdam – Hans werkte bij de Rosen-revue in de Joodsche Schouwburg-, maar Jean en Dolli bleven in Oostzaan. Zo kwam hun naam op de burgemeesterslijst van 28 februari 1942.

Kamporkest

Het echtpaar Freund-Pelziger kwam toch in Westerbork terecht. Dolli werd in juli 1943 met bestemming Westerbork uitgeschreven uit Amsterdam, Jean pas op 8 of 18 oktober. Zijn naam dook onmiddellijk op als violist, in het orkest dat in Westerbork de revue ‘Humor und Melodie’ begeleidde.8 De revue ging op 5 september 1943 van start.9 Op 17 oktober 1943 speelde hij in het orkest bij de première van de revue ‘Bravo da Capo’.10 Vanaf midden november 1943 werden de namen van medewerkers aan dergelijke optredens, leden van de Gruppe Bühne en Gruppe Musik, vrijgegeven voor transport naar Duitsland en Polen. Solisten werden uitgezonderd. Jean Freund11 en Dolli Pelziger staan vermeld op een speciale transportlijst met achttien namen, die het archief van Westerbork bewaart bij de grote naamlijst van de trein die op 1 februari 1944 naar Bergen-Belsen (‘Zelle’) ging. Het beroep van Jean is hier overigens ‘leerbewerker’, dat van Dolli ‘ambtenaar’.12 In de kampen gaf men soms een praktisch beroep op.

Uitwisseling

De achttien hadden ‘Auslandsbeziehungen’. Het zou kunnen dat Jean en Dolli in het bezit waren van Palestina-certificaten. Dat gold voor velen die met deze trein gingen. Bovendien moesten, omdat het voorgenomen aantal van duizend deporté’s op 31 januari nog niet gehaald was, allen die dergelijke certificaten hadden zich ter beschikking houden. Op het laatste moment werden certificaathouders en groepjes Hongaren en Argentijnen toegevoegd aan het transport.13 Een andere lijst uit Westerbork laat zien dat het echtpaar op 21 januari 1945 in een groep van 301 personen met Amerikaanse, Latijns-Amerikaanse of Palestijnse papieren Bergen-Belsen verliet. “Overgeplaatst”, meldt het archiefstuk. Uit de studie van Reinhold Adler over kamp Biberach14 blijkt dat deze groep vooral als reservemateriaal moest dienen bij een Duits-Amerikaanse uitwisseling. 136 van hen zouden op 30 januari Genève bereiken. De anderen strandden in kleinere uitwisselingskampen als Biberach, Wurzach, Liebenau en Ravensberg. Bij verschillende anderen op de Westerborklijst staat de naam van het nieuwe kamp, Biberach. Bij Jan en Dolli Freund ontbreekt die aanduiding. Dat maakt het waarschijnlijk dat zij bij de 136 personen hoorden die via Genève, Marseille en soms nog Algerije naar Noord- of Zuid-Amerika konden proberen te komen.

Vervolg

Jean Freund en Dolli Freund-Pelziger overleefden de oorlog en vervoegden zich waarschijnlijk in de Verenigde Staten bij de ouders van Dolli. De Berlijnse pluimveehandelaar en exporteur Rudolf Pelziger15, met grootouders in Warschau, was vermoedelijk familie van Dolli en haar ouders. Hij was met zijn niet-voljoodse vrouw naar Arnhem gevlucht. Het echtpaar had bij de bekende Duitse jurist Calmeyer geprobeerd Rudolfs joodse afstamming te halveren, hetgeen in juli 1944 mislukte. Rudolf is waarschijnlijk datzelfde jaar in Auschwitz gestorven.16 Zijn naam komt niet op de Holocaust-sites voor.