Gobes (Estha)

Laatste wijziging: 25 april 2016

Estha Gobes (Amsterdam, 17-6-1939)1

In de avond van 26 augustus 1943 arresteerde de korpscommandant van de Zaandamse politie verzetsstrijder Willem Brinkman (Zaandam, 10-11-1901 – Siegburg, 20-2-1945) en zijn echtgenote Aaftje (9-7-1902 – Zaandam, 24-3-1973), op verdenking van het huisvesten van een joodse meisje. Er was verraad in het spel. Het echtpaar werd van hun woning aan de Westzijde 1 naar het politiebureau aan de Vinkenstraat gebracht. Hun toen vier jaar oude onderduikster Estha Gobes (alias ‘Betty’) kon desondanks elders worden ondergebracht.

Grootouders

Estha’s ouders, Andries (‘Dries’) Gobes (Amsterdam, 25-12-1909) en Sara (‘Celine’) Gobes-Vleeschhouwer (Amsterdam, 17-6-1910) hadden al vroeg in de gaten dat de bezetting een levensgevaar met zich meebracht. Na een maand eerder al Estha in Amsterdam te hebben ondergebracht bij Dries’ ouders doken ze in april 1942 onder. Estha: “Het idee was dat oude mensen en kleine kinderen niet interessant waren voor de Duitsers.” Dat bleek een misvatting. In het voorjaar van 1943 werd daarom een plan beraamd om ook Estha in veiligheid te brengen.

Politie

Op 11-6-1943 meldden Dries’ broer Maurits Gobes (22-12-1914) en diens echtgenote Betje (‘Betty’) Gobes-Vos (19-11-1919) zich bij het politiebureau om aangifte te doen ‘dat gisteren 10 dezer te 10 uur, uit hun woning zijn weggehaald 2 kinderen’. Het betrof Estha en Gerrit Gobes (5-11-1942). De laatste was een zoon van Maurits’ andere broer. “De kinderen zijn gehaald door 2 mannen en een vrouw, de laatste gekleed als verpleegster.” Maurits en Betty logen dat Estha’s ouders ‘in den zomer van 1942 weggevoerd’ waren. Ze gaven een gedetailleerde, zij het waarschijnlijk onjuiste beschrijving van de ‘overvallers’ en hetgeen die verder hadden meegenomen: één voedselkaart en twee koffers met kinderkleding. “Bij onderzoek is gebleken dat aan Sicherheitsdienst Euterpestraat en bij Joodsche Zaken Paulus Potterstraat 7, van dit geval niets bekend is”, registreerde de dienstdoende agent in zijn rapport. Dat klopte, de kinderen waren meegenomen door medewerkers van de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO).

Zaandam

Waarschijnlijk werd de woning van Willem en Aaftje Brinkman de eerste van een lange reeks onderduikplekken waar Estha terechtkwam. Haar schuilnaam werd Betty, een vernoeming naar haar tante. Later zou daar Wielinga aan toegevoegd worden, vermoedelijk de achternaam van een familie waar ze na de Brinkmannen bij verbleef. Als het adres Westzijde 1 inderdaad haar eerste eerste schuilplaats was, betekent het dat Estha daar 2,5 maand verbleef. Maar eind augustus moest ze noodgedwongen en in allerhaast het huis uit.

‘Logeetje’

Aaftje Brinkman, in een naoorlogse getuigenverklaring: “In de avond van 26 augustus 1943, te omstreeks 22.30 uur, werd er op de deur van onze woning gebonsd. Toen mijn man opendeed, stonden er drie personen, gekleed in politie-uniform, aan de deur. Zij vroegen hoeveel kinderen er in huis waren. Mijn man antwoordde: ‘Drie kinderen en een logeetje.’ Dan moeten wij het logeetje maar eens zien, zeiden zij. Wij hadden inderdaad een Jodenmeisje als logeetje bij ons in huis. De drie politiemannen gingen naar boven en terwijl er twee de wacht hielden bij mijn man, ging de derde naar de slaapkamer, waar het Jodenmeisje lag te slapen. Toen het logeetje door de mij onbekende politiemannen, waarvan een mij later Bloemsma bleek genaamd te zijn, als Jodenmeisje werd herkend, werd mijn man aangehouden en overgebracht naar het bureau van politie te Zaandam.”

Borg

“Ik zelf kreeg de order mijn huis niet te verlaten, terwijl ik borg moest staan voor het Jodenmeisje, dat in mijn woning was achtergebleven. Aangezien er veel bezwarend materiaal van mijn man in onze woning was, ging ik de deur uit, om bij een buurman van mij enige personen telefonisch te waarschuwen dat mijn man door de politie was aangehouden. Toen ik weer naar mijn woning ging werd ik staande gehouden door een van de politiemannen, die blijkbaar bij mijn woning op wacht stond. Hij vroeg mij of ik mevrouw Brinkman was. Toen ik ontkennend antwoordde en ook mijn persoonsbewijs niet kon tonen werd ik door hem aangehouden en overgebracht naar het bureau van politie te Zaandam.”

Jan Bloemsma

Bij de inval was in ieder geval de collaborerende politieman Jan Bloemsma betrokken. Aaftje Brinkman: “Ik werd meegenomen naar het politiebureau en werd in een cel gezet. ’s Nachts ben ik driemaal door [politiecommissaris] Ragut verhoord, die erg tekeer ging. ’s Morgens werd ik door Ragut vrijgelaten, onder die voorwaarde dat ik om 10 uur terug zou zijn met het kind. Daar ik wel wist dat het kind dan vergast zou worden, ben ik met hem [moet zijn: haar] ondergedoken, elk op een apart adres.” Dat Aaftje al in 1943 weet had van de gaskamers is overigens onwaarschijnlijk. Estha werd niet gevonden en overleefde de oorlog. Tot de bevrijding verbleef ze op zo’n zestien adressen. In september 1943 werd ze naar de gereformeerde Sneker schippersfamilie Wiersma gebracht. Daar zou ze tot de bevrijding blijven.

Ouders

Estha’s eveneens heelhuids door de oorlog gekomen ouders hadden geen idee waar hun dochter was gebleven. Ze plaatsten onder meer in dagblad Trouw een oproep: ze zochten Estha, te herkennen aan ‘eenige roode vlekjes’ op haar rug. Een van de Wiersma’s las de advertentie en vermoedde dat het Estha betrof. Met zijn schip bracht hij Dries Gobes naar Sneek. Estha: “Toen is mijn vader van boord gesprongen. Ik ben huilend naar huis gerend. ‘Mem! Mem! Der sit in frjemde man achter my oan!’ Mijn grootste trauma was dat mijn ouders terugkwamen. Een vreemde man die me op schoot trok, die me zoende. Ik wilde dat helemaal niet.” Uiteindelijk ging ze toch mee met haar ouders.

Joop

Vader en moeder Gobes namen ook haar neefje Joop onder hun hoede. Hij was als wees uit de oorlog gekomen. Ook van de verdere familie Gobes had bijna niemand de vervolging overleefd. Van de 177 familieleden bleken er in 1945 nog negen in leven. Joop was de bezetting doorgekomen in Leeuwarden. Estha: “Hij sprak Liwwarders en ik Snekers. We hebben wat afgeruzied.” Ze volgde toen ze wat ouder was een opleiding in de kinderbescherming en vertrok voor verdere studie naar Israël. Daar werkte ze in een kibboets en ontmoette ze een gymnastiekleraar, de in Irak geboren Ezra Tsaig. De twee trouwden op 16-2-1966 en kregen in Israël een zoon en een dochter.

Zie verder bij Hendrik Brinkman* in Zaandam en de familie Groot* in Wormerveer.

Bertie

Tijdens het verhoor dat de Sicherheitsdienst Willem Brinkman afnam, kwam Betty ook ter sprake. In het proces-verbaal van het verhoor is overigens sprake van een ‘Bertie’ en houdt Brinkman het er op dat het meisje slechts 3,5 jaar oud was. Brinkman: “De achternaam van dit kind is me niet bekend en ze werd me in opdracht van een medelid van onze organisatie, genaamd Postma uit Amsterdam, adres onbekend, toebedeeld. Het kind werd me door een vrouw, die me volkomen onbekend gebleven is, gebracht.” Volgens hem was Bettie annex Bertie in juni 1943 naar zijn woning gekomen. Tijdens zijn verhoor liet Brinkman weten dat het ’tegen zijn principes inging om dat Joodse kind uit te leveren aan de Sicherheitspolizei’.

Zoektocht

Jan Bloemsma en zijn collega’s deden hun uiterste best om Aaftje Brinkman-Groot en Betty terug te vinden. Ze gingen meerdere Zaanse familieleden van Aaftje langs in de hoop op succes. Een van hen was haar broer, de fabrikant Jan Groot. Die woonde in Zaandijk aan de Guisweg 83. Hij vertelde na de oorlog: “Op de morgen, volgend op de dag der arrestatie, is mijn zuster, naar ze mij later heeft medegedeeld, er op uitgestuurd om het Jodenkindje te gaan halen en op het politiebureau te gaan brengen. Zij werd daarbij bedreigd dat indien zij niet zou terugkomen, haar man de gevolgen daarvan zou ondervinden. Desondanks is mijn zuster die ochtend onmiddellijk met het Joodse kindje ondergedoken. De volgende dag is deze verdachte [Bloemsma] met een collega van hem in mijn woning geweest te Zaandijk. Zij hebben toen het hele huis doorzocht. Verdachte uitte toen de bedreiging dat hij ‘dat Gereformeerde zooitje wel zou uitroeien’. Na deze keer is verdachte nog tweemaal in mijn woning geweest, telkens des nachts.”

‘Wij moeten haar hebben’

Met een soortgelijke situatie kreeg Cornelia Agatha Groot-van Delft te maken. Zij woonde op de Lagendijk 94 in Zaandijk. Op 27 augustus, rond 22.00 uur kwamen Bloemsma en twee collega’s ‘zoeken naar mijn schoonzuster Aaftje Brinkman-Groot, wonende Westzijde no.1 te Zaandam, die met een Jodenmeisje de vlucht had genomen. Bloemsma stampte op de grond en zei: “Wij moeten haar hebben.”‘ Maar ook dit keer hadden de politiemannen het nakijken.

Zaanlander

In dagblad De Zaanlander werd in 1948 verslag gedaan van een rechtszaak tegen de voormalige politieman Jan Stam uit Zaandam. Hij was betrokken bij de huiszoeking bij Hendrik Brinkman, ’teneinde diens schoonzuster, die met een door haar verzorgd Joods meisje was ondergedoken, op te sporen’. Stam is door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf.

1 De Typhoon (5-5-1970), De Zaanlander (25-5-1948); Nationaal Archief, CABR-dossiers T. Jansen en J. Bloemsma; Informatie van Albert Brinkman uit Zaandam (14-3-2013), Mirjam Vriend (25-9-2022) en Estha Tsaig-Gobes (8-10-2022); NIOD-archief 020, inventarisnummer 6304; Friesch Dagblad (30-11-2019); Friesland.75jaarvrijheid.nl; Trouw (9-6-1945); Joodsmonument.nl