Heller (Carl)
Laatste wijziging: 26 april 2016
Gezin Carl Heller en Hilde Heller-Rosenthal met Klaus (Aschaffenburg, 17-5-1929) en Ullrich (Aschaffenburg, 1931)1
Jelle Hondema sr., vader van LO-leider Sjoerd, vertelt in zijn herinneringen2 over een joods gezin uit Amsterdam dat daar aan een razzia wist te ontkomen. Hij noemt geen namen, maar uit deze beschrijving blijkt dat het om het gezin Heller ging. De ouders verbleven vermoedelijk vanaf eind 1943 in de zolderkamer van het gezin Hondema aan de Snuiverstraat 6. Het waren Duitse joden en de taal deed in het begin ‘erg onprettig aan’. Volgens Jelle Hondema was het gezin eerst naar Zwitserland en daarna naar Italië en Frankrijk uitgeweken, om zich tenslotte in Amsterdam te vestigen. Hondema schrijft dat het gezin na het begin van de deportaties onderdak vond ‘bij een vriendelijke Hollandse dame die bij elkaar voor 14 Joden zorgde. En toen – toen waarschuwde ze de Duitsers, dat haar huis vol Joden zat. Dat was spek voor de moffenbek!’. De Hellers wisten te ontsnappen, omdat ze als Duitsers het voorrecht kregen even terug te mogen om kleding te halen.
1000 mark
Carl Heller was een hoge ambtenaar bij de Duitse spoorwegen. Hij woonde met zijn vrouw Hilde Rosenthal en hun twee zoontjes tot 1933 in een mooie villa in Aschaffenburg. In 1934 ging het mis. Klaus Heller: “Mijn oom was dat jaar naar Engeland gevlucht en had het daar financieel moeilijk. Toen mijn grootvader, bankier, dat hoorde, stuurde hij hem een paar keer illegaal 1000 Duitse mark. Eén brief met een 1000 mark-biljet werd ontdekt. Door het gebruikte [carbon-]papier, waar nog letters doorheen drukten, konden de nazi’s de afzender achterhalen. De nazi’s namen mijn grootvaders hele boekhouding in beslag, die alle transacties keurig had vermeld. Mijn vader had via mijn grootvader een vriend geholpen geld naar het buitenland te smokkelen, zodoende kwam mijn vader ook in het vizier van de Gestapo. Mijn grootvader kwam in de gevangenis en is daar later overleden.”
Vlucht
“De Gestapo zei tegen mijn vader na diens verhoor: ‘We onderzoeken dit verder, u kunt nu naar huis. U zult ons niet ontsnappen, want iemand met een dergelijke positie en bezittingen zal toch niet vluchten.’ Hij kreeg zijn paspoort terug en nog diezelfde middag vluchtten we. Mijn vader kwam thuis en zei tegen mijn moeder: ‘Koffers pakken, we vertrekken onmiddellijk.’ We namen de nachttrein naar Bazel. De volgende ochtend om zeven uur stond de Gestapo voor onze deur om mijn vader te halen. Toen ze merkten dat hij verdwenen was, belden ze nog naar de grensposten om zijn signalement door te geven. Eén uur eerder waren wij de grens over gereden.”
Anne Frank
Op de vlucht voor het pas aangetreden nazi-regime kwamen ze na omzwervingen in Amsterdam terecht. Het gezin woonde in de Niersstraat. Klaus leerde daar buurt- en leeftijdsgenote Anne Frank kennen. “Anne zat op de montessorischool in de Niersstraat, waar wij naast woonden. Wij speelden altijd op dat schoolplein, vooral in het knikkerseizoen. Daar zag ik haar vaak. Het klinkt misschien niet zo aardig, maar Anne was wel een kattekop. Ik was niet erg gecharmeerd van haar. Een heel gewoon meisje van wie er duizenden waren.”
Onderduik
Carl Heller vond werk als ambtenaar. Na de bezetting van Nederland door de nationaal-socialisten dook Carl in september 1942 onder in een pension aan de Reijnier Vinkeleskade 61, waar in de tijd van de deportaties ook de andere gezinsleden kwamen. Dat was dus het huis van de ‘vriendelijke Hollandse dame’ waarover Hondema schreef, Wilhelmina Kuijper-Canté (Amsterdam, 4-2-1898). Ze leefden in een kamer met een keukentje, waar een luik toegang bood tot het platte dak. Klaus Heller: “Mijn vader oefende met ons keer op keer de route om te ontsnappen via het dak, voor het geval dat.”
Geschreeuw
“Op 28 juni 1943, we wilden net gaan eten en hoorden luid geschreeuw in de tuin. Mijn vader zei: ‘Foute boel.’ Het hele huis bleek omsingeld, voor we zelfs het dakraam konden opendoen, viel er een schaduw over het luik. Daar zat dus ook politie. We werden allemaal naar een kamer gedreven. Het was zeker verraad. Veel onderduikers hadden valse persoonsbewijzen, wij hadden onze echte nog. Mijn vader antwoordde bij de ondervraging in het Duits, wat door die Gestapo-man zeer gewaardeerd werd. Terwijl de Duitsers vrachtwagens bestelden voor alle opgepakte onderduikers, mochten wij nog enkele bezittingen ophalen in onze kamer. We stonden in de kamer, mijn moeder trok haar ‘goede’ rok aan, waar dollarbiljetten in de zoom waren genaaid en opeens zagen we dat het dak leeg was. De helpers op het dak bleken beneden de gestolen kostbaarheden uit de kamers aan het verdelen te zijn. ‘Hup, het dak op’, zei mijn vader. Mijn moeder kon vanwege de nauwe rok met moeite klimmen, met vereende krachten hebben we haar omhoog gehesen, en zijn vervolgens over verschillende daken via een openstaand raam van een huis verderop beneden uit gekomen.”
Trouw-groep
Een collega van Carls werk hielp hen en bracht de ouders in contact met een kandidaat-dominee die ging preken bij de gereformeerde Krommenieër dominee Kaptein. De kandidaat kwam in contact met Cor Dekker en vrouw. Hun zoon Joost was lid van de Trouw-groep en bracht de verbinding tot stand met de familie Hondema van de LO/LKP in Krommenie, Snuiverstraat 6. Daar woonden ze een tijdje.
Gescheiden
Als gevolg van gevaarlijke omstandigheden moest onderdak worden gezocht bij anderen. Dat werd gevonden bij mensen die zelf een groot gezin hadden. De twee zonen werden eerder al in Wormer ondergebracht, bij het gereformeerde gezin van Klaas Kramer-de Vries, wiens vrouw uit Krommenie kwam. De ouders Heller kwamen terecht bij een echtpaar in Assendelft. De vrouw was Duitse, wat de communicatie aanvankelijk vergemakkelijkte. In het weekend kwam het gezin samen bij de Hondema’s. De verjaardag van mevrouw Heller werd er gevierd met bloemen en een gedichtje.
Lees meer
Gezusters Remeijnse
Na enige tijd bleken de adressen niet meer geschikt. Na veel vergeefse pogingen lukte het Sjoerd in november 1944 om het gezin onder te brengen bij drie zusters Remijnse. Carl en Hilde Heller (alias ‘de heer en mevrouw van Delden’) kregen een onderduikplek bij Gerrit Visser (Krommenie, 22-10-1918 – Alkmaar, 8-8-2011) en Dirkje Visser-Remijnse (Wolphaartsdijk, 20-10-1918 – Krommenie, 18-6-2007), die aan de Zuiderhoofdstraat 52 woonden.3 Klaus (‘Klaas van Delden’) kon terecht bij Tromp Bakker en Tannetje Bakker-Remijnse aan de Snuiverstraat 7, naast de woning van de Hondema’s. En Henk Leguijt (1901) en Cato Leguijt-Remijnse (1903) namen op het Vlusch 30 de 12-jarige Ullrich (‘Roel van Delden’) op.4
Carl en Hilde
Gerrit Visser was schilder en bevriend met Sjoerd Hondema. Dirkje had tegen Sjoerd gezegd: “Hoe zou ik mij voelen als ik joods geweest was en iedereen nee gezegd zou hebben.” Het echtpaar Heller kreeg een bovenkamer aan de achterkant. Inkijk was er niet, maar wel kon elk geluid dat ze maakten via de houten vloer doordringen in het kantoor beneden. Dirkje zette daarom haar beide zoontjes in de box naast de kamer van het echtpaar. Geluiden konden nu aan de baby’s worden toegeschreven. Hondema zorgde niet alleen voor persoonsbewijzen op de naam ‘Van Delden’, hij had in het huis ook een schuilplaats getimmerd. Vanwege de Arbeitseinsatz in Duitsland werden er regelmatig razzia’s gehouden en huiszoekingen verricht om mannen tussen 17 en 40 jaar op te pakken. De schuilplaats bleek solide. Op zondagmiddag kwamen Klaus en Ullrich.
Klaus
De 14-jarige Klaus, alias Klaas, kwam bij Tromp en Tannetje in een gezin met vijf jonge kinderen, terwijl de zesde op komst was. De kinderen werd verteld dat Klaas kwam, omdat er in Amsterdam geen eten meer was. Tromp was stoffeerder bij een groot meubelbedrijf. Tromp en Tannetje Bakker waren diepgelovige christenen en het gezin ging elke zondag twee keer naar de kerk. Klaas ging mee. Er werd echter geen druk op hem uitgeoefend in de richting van het christelijk geloof. Klaas kreeg een eigen kamertje. Hij hielp bij boodschappen en bij klusjes in huis. Naar school ging hij niet. Toen in februari 1945 het zesde kind van de familie Bakker was geboren, ging Klaas met Clazien, het oudste meisje, twee keer per week melk halen bij een boer in Krommeniedijk. Bij razzia’s verstopten Tromp Bakker en Klaas zich in de kelder van de buren. De verjaardag van Klaas, die op 17 mei was, kon gelukkig in vrijheid gevierd worden, zo schreef Tromp in zijn dagboek. Op 20 mei ging Klaas/Klaus terug naar zijn ouders.
‘Aardige familie’
In 2019 vertelde Klaus, die na de oorlog zijn Duitse voornaam veranderde in Benyamin, over zijn tijd in Krommenie. “Ik kwam bij een ontzettend aardige, grote familie terecht, de familie Bakker uit Krommenie. Ik mocht zorgen voor hun pasgeboren dochtertje Irene en ze leerden me schaatsen op de bevroren plas achter hun huis. We hebben nog altijd contact.”
Ullrich
Hendrik Leguijt was schildersbaas en de werkgever van Gerrit Visser, zijn vrouw Cato Remijnse was verpleegster. Ze hadden negen kinderen en het tiende was op komst. De kinderen kregen hetzelfde verhaal te horen als bij Bakker: Roel (oftewel Ullrich) kwam om aan te sterken. Hij sliep bij de jongens op zolder en moest zo weinig mogelijk praten. Zijn Duitse accent zou gehoord kunnen worden in het buurhuis, waar een Feldwebel was ingekwartierd. Roel kreeg af en toe les van een ‘goeie’ onderwijzer of van de kinderen Leguijt. Naast het huis had Henk een winkel in verfwaren en behang, achter het huis een grote werkplaats waarin hij een schuilplaats had getimmerd. Toen in december 1944 een grote razzia werd gehouden en jongens en mannen uit Krommenie werden weggevoerd op dekschuiten die klaar lagen op de Nauernasche Vaart, bleek de schuilplek in orde.
Vervolg
Na de bevrijding werd ook Ullrich met zijn ouders herenigd. Het gezin ging weer in Amsterdam wonen. Carl en Hilde verhuisden later naar Lugano, waar zij tot hun dood bleven wonen. Op 11 mei 2006 reikte de vertegenwoordiger van de Israelische ambassade in aanwezigheid van Klaus Heller en zijn gezin de Yad Vashem-onderscheiding uit aan Sjoerd Hondema en Gerrit en Dirkje Visser-Remijnse. Tromp en Tannetje Bakker-Remijnse en Hendrik en Cato Leguijt-Remijnse ontvingen het eerbetoon postuum. Klaus zei toen over de gelukkig afgelopen onderduiktijd: “We zijn door engelen verzorgd.”
Zie ook Carl Heller* in Assendelft.
Voetnoten
1 Hondema sr., J. Herinneringen aan de jaren 1940-’45; Boekje Yad Vashem-plechtigheid Zaandam (11-5-2006); Dagblad Zaanstreek (14-8-2011); Trouw (28-4-2019); Stadsarchief Amsterdam, persoonskaart
2 Hondema sr., J. o.c. (p. 13)
3 Volgens het Adresboek voor de Zaanstreek 1941 woonde G. Visser aan het Vlusch 57
4 Volgens het Adresboek voor de Zaanstreek 1941 woonde H.J. Leguijt aan het Vlusch 34