Jacobs-Kater (Josephina)
Laatste wijziging: 26 april 2016
Weduwe Josephina Jacobs-Kater (Muiden, 6-6-1871 – Sobibor, 5-3-1943)1
Josephina was de moeder van Esther Drilsma-Jacobs* en weduwe van Gabriël Jacobs (Brielle, 17-1-1860 – Amsterdam, 21-4-1931). Met hem had ze ook nog een zoon, Hartog (Amsterdam, 12-9-1906 – Amsterdam, 22-6-1977). Josephina kwam op 25 april 1935 vanuit Amsterdam naar Zaandam. Ze woonde 3,5 jaar op de Gedempte Gracht 10b en verhuisde op de laatste dag van 1938 naar de Prins Hendrikkade 7. Op 20 februari 1941 betrok ze een kamer aan de Burcht 4, de kleine woning van Marigje Bouter. Zij was verloskundige in het gereformeerde Rust- en Verpleeghuis Spes Viva aan de Oostzijde.
Onderduik
Na de verdrijving uit Zaandam woonde Josephina Jacobs korte tijd in de Amsterdamse Majubastraat 59 II. Daarna is zij met haar kleindochter Adolphine Drilsma* in Beverwijk ondergedoken, bij de familie Van der Hoorn. Grootmoeder en kleindochter werden daar op 10 december 1942 ontdekt en vervolgens afgevoerd naar Westerbork. Ze bleven tot het eind bij elkaar. Josephina Jacobs-Kater en Adolphine kwamen op 5 maart 1943 in Sobibor door vergassing om het leven. Josephina was toen 71 jaar, Adolphine 6. Onderduikgever Leonardus Hendrikus Martinus van der Hoorn kwam na een kort verhoor op het plaatselijk politiebureau weer vrij.
Sobibor
Het transport van 2 maart uit Westerbork was het eerste dat naar het als vakantieoord vermomde Sobibor ging. Van begin maart tot eind juli 1943 was het kamp Auschwitz-Birkenau niet beschikbaar. De treinen uit Westerbork kregen daarom een andere bestemming en reden door naar het Poolse Sobibor.2 Daar werd zo goed als alleen voor de zogenaamde Seuchenbekämpfungsstelle geselecteerd, wat vervolgens een gaskamer bleek te zijn. Bijna niemand overleefde. Tot 20 juli 1943 volgden nog achttien treinen, met daarin ruim 34.000 personen. 71 van hen kwamen uit de Zaanstreek.