Jäger (Ferdinand)

Laatste wijziging: 26 april 2016

Echtpaar Ferdinand Jäger (Sohren, 14-11-1882 – Auschwitz, 7-7-1944)1 en Marie/Malie Jäger-Kalmann (Leipzig, 30-6-1887 – Auschwitz, 7-7-1944)2

Ten westen van Mainz ligt de plaats Sohren. Gezinshoofd Ferdinand is van daar kennelijk naar Leipzig gegaan, de geboortestad van zijn vrouw. Hun zoon Hans* werd er in 1911 geboren. Ferdinand Jäger was fabrikant van schoudervullingen en met zijn vrouw vanaf september 1939 vluchteling in Zaandam. Minstens één broer van Marie was al in Nederland.

Schoudervullingen

Ze woonden aan de Beethovenstraat 7. Om in hun levensonderhoud te voorzien nam Ferdinand een handeltje in schoenzolen over van Adolf Kalmann, een broer van zijn vrouw. Dat leverde weinig op. Hans en Liselotte Jäger-Ardel* volgden hun (schoon)ouders eind 1937 naar Zaandam. Hans richtte vervolgens met een andere Kalmann-broer, Julius (Leipzig, 20 december 1899), de schoudervullingenfabriek Bara op. Al na enige maanden trad hij uit. Op 1 maart 1938 richtte Hans met zijn vader en de nog in Duitsland verblijvende zwager Günther Heidemann de schoudervullingenfabriek Jäger en Heidemann op. Het bedrijf werd gevestigd in de Vinkenstraat 1a, tegenover het politiebureau. Tot die tijd was op dit adres de dameshoedenfabriek van Poppert* gevestigd.

Familie

Lucia Heidemann-Jäger (Leipzig, 12-8-1909) en haar man Günther Heidemann (Berlijn, 22-7-1913) kwamen vervolgens op 16 april 1938 naar Zaandam. Zij woonde daarvoor in Leipzig, hij in Berlijn. De 25-jarige Günther bleef een jaar vennoot. In april 1940 verplaatsten Ferdinand en Hans Jäger de zaak naar de Anjelierstraat 46 in Amsterdam. Tot 19 januari 1942 zou Vinkenstraat 1a het adres zijn van Walter Kaplan* en Erna Suschny*.

Oorlog

De familie Jäger moest zich, als allen die ’tusschen 1 januari 1933 en 1 maart 1938 Duitschland hebben verlaten’, op 2 juli 1940 melden bij het Zaandamse politiebureau. Ferdinand werd daar op 29 augustus 1940 opnieuw ontboden en op last van de Amsterdamse Sicherheitspolizei gearresteerd. Hij was de eerste van een aantal Duitse vluchtelingen in de Zaanstreek die dit zou overkomen. In oktober 1940 werd hij overgebracht naar een gevangenis in Duitsland. Hij maakte daardoor zelf niet de maatregelen tegen joodse ondernemingen en gevluchte Duitsers mee. Zijn zoon Hans had de leiding van het bedrijf overgenomen. Eind november 1941 werden alle joodse Rijksduitsers in Nederland state- en bezitloos verklaard.

Radiobezit

Het was Marie ‘Sara’3 Jäger, die op 25 april 1941 het papier invulde waarmee men verklaarde geen radio te bezitten. Door een politieman werd in mei tijdens een huiszoeking gecontroleerd of men de waarheid had gesproken. Na 32 bezoeken aan Zaans-joodse huishoudens had hij geen fraude vast kunnen stellen en hield hij het verder voor gezien.

Westerbork

In april 1942 werd Ferdinand Jäger vrijgelaten. Daarna volgde een nieuwe arrestatie en kwam hij op 17 juni 1942 in Westerbork terecht. Zijn vrouw, zoon en schoondochter waren daar al. Zij werden met 61 anderen op 3 februari in de gemeente Westerbork ingeschreven, als laatsten van de Zaanse lijst waarmee de maand februari opent (nummer 61-63). De familie Jäger kon door haar Duitse achtergrond, vroege komst naar Westerbork en maatschappelijke positie aansluiting vinden bij de alte Kamp-Insassen die al sinds 1939 in Westerbork waren en zo hun deportatie uitstellen tot in 1944.

Auschwitz

Allen die het in november of december 1943 niet lukte op de ongeveer 1300 personen tellende Stammliste van het kamp te komen, werden vanaf dinsdag 18 januari 1944 naar Theresienstadt gestuurd. Zo ook de familie Jäger. Op die dag gebeurde dat in derde-klassewagons. De transporten per goederenwagens van de overige joden naar Auschwitz gingen ondertussen gewoon door.4 Met de familie Jäger gingen nog 29 andere Duits-joodse vluchtelingen die in Zaandam hadden gewoond naar Theresienstadt. Vanuit het gedeeltelijk als showkamp fungerende Theresienstadt moesten de meeste gevangenen op transport naar Auschwitz. Ferdinand (61) en Marie Jäger-Kalmann (57) overkwam dat al in juli. Zij werden op 7 juli 1944 onmiddellijk na aankomst door vergassing om het leven gebracht.

Verwanten

Hans Jäger kwam in februari 1945 om het leven in kamp Buchenwald. Zijn vrouw overleefde de Sjoah.

Julius en Dora Kalmann stierven vóór 28 februari 1945 in midden-Europa. Friedel Eveleyne werd op 30 september 1942 in Auschwitz vermoord. Joachim Horst Kalmann stierf evenals zijn oom in Buchenwald, op 12 april 1945.

Hermann Kalmann (Leipzig, 4 mei 1922) was vermoedelijk een zoon van Adolf Kalmann en zijn vrouw. De ouders overleefden de oorlog. Hermann zat in het eerste transport naar Auschwitz, waar hij op 19 augustus 1942 werd vergast.

Günther Heidemann verbleef van 28 oktober 1944 tot 17 november 1944 in het kamp Stutthoff. Hij werd doorgestuurd naar kamp Natzweiler. Hij stierf daar op 27 december 1944. Deze datum wijkt af van de officiële sterfdatum (30 april 1945). Lucia Jäger overleefde de jodenvervolging.