De jodenvervolging lijkt aan de Zaanstreek grotendeels voorbij te zijn gegaan. De ‘jodenster’, die eind april 1942 werd ingevoerd, werd hier nauwelijks gedragen. De bijna 320 ‘voljoodse’ inwoners werden in het najaar van 1942 niet zoals in Amsterdam bij nacht en ontij van hun bed gelicht. Toch werden ruim 180 van hen vermoord. Waarom is dat zo weinig bekend? Een deel van het antwoord ligt in de ‘evacuatie’. Zaandam was door de Duitsers geselecteerd als proefgemeente voor de uitzetting van joodse inwoners naar getto’s.1 Vanuit die getto’s zou het makkelijker zijn hen naar de vernietigingskampen te deporteren. In de eerste, ijskoude maand van 1942 ging de proef van start.
‘Evakuierung’
Het onschuldig klinkende woord ‘evacuatie’ sloot aan bij de regelmatige berichten dat de kustgebieden wellicht moesten worden ‘geëvacueerd’ vanwege het gevaar van een Engelse invasie.2 De term ‘Evakuierung’ kreeg overigens in deze periode na toestemming van Hitler, tijdens de Wannsee-Konferenz van 20 januari 1942, dezelfde betekenis als ‘Endlösung’, ofwel uitroeiing. Voor ouderen, kinderen van gemengd gehuwden en joden die belangrijk waren voor de oorlogsvoering zouden bepaalde uitzonderingen kunnen gelden.3
Proef
In Zaandam werden ook zieken, maar niet de (kinderen van) gemengd gehuwden uitgezonderd. Toen de gedwongen verhuizing van Zaandamse joden slechts kleine problemen en weinig bezwaren -vooral van de getroffen joden, maar niet van de Joodsche Raad- bleken te geven, paste men de formule verfijnd toe op de andere Noord-Hollandse gemeenten (Haarlem uitgezonderd), Zeeland en Delfzijl. De verschillen tussen de verdrijving uit Zaandam en de andere Zaanse gemeenten komen aan het eind van deze inleiding aan de orde.
Mr. Visser
Er was wel protest van de gemeente Amsterdam, dat de mensen moest inkwartieren. En er was een persoonlijk protest van mr. Lodewijk Visser, de ontslagen joodse president van de Hoge Raad. Visser legde de feiten van de Zaandamse verdrijving verontwaardigd voor aan de hoge Nederlandse ambtenaar mr. K. Frederiks. “De niet te verdedigen maatregelen veroorzaken niet alleen onnoemelijke ellende over de Nederlandse burgers die daardoor worden getroffen, zij raken ook aan de algemene volksbelangen”, liet hij weten. Frederiks verzocht de hoogste Duitse politiefunctionaris, Hanns Albin Rauter, van het vervolg af te zien. Ook de voorzitter van de Joodsche Raad, David Cohen, sprak er zijn Duitse contacten op aan. Maar Cohen waarschuwde Visser: “Stop hiermee, het concentratiekamp dreigt.” En Rauter antwoordde Frederiks eind februari dat ‘joden geen Nederlanders zijn’. Nederlandse autoriteiten hadden zich dus niet te mengen in dit gebied. Frederiks: “Ik zal mij voor het gegeven bevel moeten buigen.” Toen was Lodewijk Visser echter al aan een hartaanval overleden (op 17 februari 1942). Loe de Jong suggereert in zijn standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog dat dit mede een gevolg was van de vernederende reacties op zijn verzet tegen de jodenuitzetting van Zaandam.4
‘Evacuatie’ elders
Terwijl de afwikkeling van de Zaandamse jodenverdrijving nog gaande was, moest op 27 januari 1942 een kleinere groep vanuit Arnhem naar Amsterdam en Westerbork ‘evacueren’.5 Met een mogelijke invasie van de kuststrook -een eerder voor Noord-Holland gebruikt argument- kon dat weinig van doen hebben. Op 29 januari moesten tachtig stateloos geworden Duitse joden vanuit Hilversum naar Westerbork.6 Op 9 februari volgden 150 stateloze joden uit Utrecht, dertig Duits-joodse kinderen van het weeshuis inbegrepen. Vanaf midden maart werden, volgens het Zaandamse model, alle joodse bewoners van de andere Noord-Hollandse gemeenten gedwongen te vertrekken.7 De Commissaris van de Provincie, de NSB’er J.A. Backer, vroeg op wens van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei (dr. Harster) per brief van 27 februari 1942 aan de Noord-Hollandse burgemeesters een schriftelijke opgave van alle joden in de gemeente. Die moest voor 10 maart in vijfvoud naar de Zentralstelle für jüdische Auswanderung worden gestuurd. Het gezinshoofd en inwonende familieleden dienden met hun volledige gegevens op de lijst geplaatst te worden. Als de echtgenote joods was, moest ook de ‘arische’ man worden vermeld.8 Op basis van die ‘burgemeesterslijst’9 werd met het oog op de feitelijke huisuitzetting een ‘politielijst’10 gemaakt (termen van de schrijvers). Daarop werden de personen gegroepeerd naar hun adressen. Op die manier was er een sluitend systeem om te controleren of alle evacuatiekandidaten ook werkelijk vertrokken. Alleen Haarlem kreeg die opdracht niet. De eerste gemeente die aan de beurt was, op 13 maart, was Zandvoort. Op 25 maart volgde Beverwijk en in de vijf weken hierna de meeste andere gemeenten van Noord-Holland. De verbanningsdag lag voor Koog aan de Zaan en Oostzaan op 30 maart, die voor de overige Zaanse gemeenten op 22 april 1942.11
Gemengd gehuwden
Er waren in vergelijking met de Zaandamse jodenevacuatie een paar verschillen met die in andere Noord-Hollandse gemeenten. Het belangrijkste was dat de gemengd gehuwden, ongeacht of de man dan wel de vrouw joods was, met hun gezinsleden in de eigen woonplaats mochten blijven. In Den Helder zou dit overigens niet zijn gebeurd.12 Dat betekende niet dat ze met rust werden gelaten. Uit de correspondentie van de Koogse burgemeester blijkt dat de druk op de gemengd gehuwden om toch te vertrekken, en om speciale verklaringen te ondertekenen, bleef. De joodse gemengd gehuwde mannen liepen gevaar gesteriliseerd te worden of naar werkkampen te worden gestuurd, zoals gebeurde bij Friedrich Spira* uit Westzaan. Soms lijkt het dat een gemeente dit laatste kon voorkomen, zoals bij Meijer Kokernoot* in Koog aan de Zaan.
Inventarisatie achteraf
Een tweede verschil bestond uit de ‘inventarisaties’.13 De jodenevacuatie van Zaandam was een overval. Binnen drie dagen moest men klaar staan voor vertrek. Belangrijke papieren diende men mee te nemen, en daarnaast het hoogstnodige.14 Men behoorde feitelijk alleen een kaartje met de inventaris van de handbagage te overhandigen. Dit had tot gevolg dat de slachtoffers tevoren nog snel kostbaarheden of meubelstukken bij anderen konden onderbrengen. Schatting en inbeslagname van de inboedel vond weken later plaats en was in Zaandam pas op 21 april afgesloten.15 Anderhalve maand na de Zaandamse operatie waren de regels aangescherpt.
Inventarisatie vooraf
De SS’er Karl Wörlein, de leidinggevende van de Zentralstelle, schreef al op 31 januari 1942 in een ontwerp-instructie, dat bij joodse ‘Umsiedlungen’ (de overbrenging naar een andere plaats) de betreffende jood niets mocht verkopen of aan anderen toevertrouwen. Een Nederlandse versie van de instructie, gemaakt door de Joodsche Raad, verduidelijkte dat het ging om effecten, sieraden en inboedel, en dat het meegenomen geld (een maximum) moest worden opgegeven.16 De praktijk blijkt uit de evacuatienota’s van J. Brandon17, de raadssecretaris: enkele dagen voor het vertrek kwamen mensen langs om inboedel en kostbaarheden op te schrijven. Deze inventarisatie werd uitgevoerd door ‘lasthebbers’ van de Sicherheitspolizei die ressorteerden onder het Haushalterfassungsamt in Amsterdam. Bij de familie Jürgens* was daarbij een geüniformeerde politieman uit Koog aan de Zaan aanwezig. De burgemeester had de familie overigens van tevoren gewaarschuwd. Men beperkte zich niet tot opschrijven. In de evacuatienota van 25 maart 1941 stond: “Volgens voorschrift werd voor zover aanwezig al direct het volgende afgenomen: geld, spaarbankboekjes, levensverzekeringspolissen, effecten, eigendomsbewijzen van huizen en safesleutels.” Daarnaast werden ook wel andere min of meer kostbare spullen meegenomen: bontmantels, gouden kettingen, zilveren lepels en vorken en Perzische kleedjes, maar ook schrijfmachines, aktetassen en strijkplanken. De taxatie van de overige inboedel werd een paar dagen later gedaan, ’tegen uiterst lage prijzen’. Die werden echter nooit uitbetaald aan de joodse eigenaars.18
Basislijst
Een derde verschil lag in de administratie. In Zaandam werd uit het bevolkingsregister alleen het joodse gezinshoofd of de joodse partner van een gemengd huwelijk overgeschreven. Daarmee maakte men een basislijst, gevolgd door een aanvullende lijst, met steeds verbeteringen, tot op de dag van de ‘evacuatie’ zelf. Een cijfer achter de naam gaf het aantal gezinsleden aan. Die gegevens werden vlak voor de operatie op het loopbriefje van de dienstdoende politiemannen overgeschreven. Dat snel opgezette systeem leidde tot veel misverstanden.
Burgemeesters- en politielijst
In de andere Zaanse gemeenten werkte men met de boven beschreven ‘evacuatielijsten’: de burgemeesters- en de politielijst. De omschrijving van de evacueerbare inwoners in de brief van de provinciecommissaris liet overigens ruimte voor interpretatie. Alle burgemeesterslijsten en ook sommige politielijsten zijn naar eigen inzicht opgesteld. De lijsten van Assendelft kloppen onderling niet. In sommige gevallen leek het gemeentehuis niet van harte aan de jodenevacuatie te willen meewerken.
Joodsche Raad
Een overeenkomst tussen de proef in Zaandam en de operaties in de andere Zaanse gemeenten was de betrokkenheid van de Joodsche Raad. J. Brandon beschreef als punt 13 van zijn eerste nota de medewerking van de Raad: “De Zentralstelle pleegt twee dagen tevoren mededeeling te doen van de op handen zijnde evacuatie. Hierop worden door den Joodschen Raad de te evacueeren personen op de hoogte gesteld met een schrijven. (…) Den zelfden dag gaan onze vertegenwoordigers naar de plaats toe, assisteeren bij het completeeren van de gegevens, bevorderen, dat de zieken uitstel krijgen en geven inlichtingen. De politie krijgt van de Zentralstelle de opdracht de huizen alleen maar te sluiten. De overige werkzaamheden worden derhalve aan den Joodschen Raad overgelaten.” Afgaande op de berichten van de Zaandamse ‘geëvacueerden’ en op de arrestatie, begin maart 1942, van een vertegenwoordiger van de Raad vanwege ‘paniekzaaierij’19, bevond de tevreden vertegenwoordiger Brandon zich in een andere wereld. Hij leek zich er niet van bewust te zijn hoezeer de Raad door de Duitse en Nederlandse autoriteiten werd gebruikt om de joodse bevolking in getto’s bijeen te drijven.
Slachtoffers Zaanstreek
Van de Wormerveerse voljoden kwamen negentien personen in de volkerenmoord om het leven. Koog aan de Zaan telde vijftien slachtoffers en Oostzaan negen. In Zaandijk werden twee personen slachtoffer. In Krommenie werd één gemengd gehuwde gedeporteerd en vermoord. Voor de gemeenten buiten Zaandam zijn dat samen 47 slachtoffers, van wie één indirect. In Assendelft, Westzaan en Wormer waren geen dodelijke slachtoffers van de Holocaust. Zoals boven geschreven kwamen van de Zaandamse joden 137 personen om het leven (62%). Voor de hele Zaanstreek geldt dat 183 van de 314 burgers die begin 1942 als jood in de Zaanstreek waren aangemeld direct of indirect (vier) vanwege de Sjoa het leven lieten. Dat staat gelijk aan 58%. Van de ongeveer 140.000 joden in Nederland werden er tijdens de Tweede Wereldoorlog bijna 102.000 vermoord (73%).
Aantallen
Op basis van hetgeen zoveel jaar na de bevrijding bekend is, staat vast dat de Zaanstreek gedurende de oorlogsjaren (vanaf juli 1942) meer dan vierhonderd joodse onderduikers telde. Onderzoeker P. Heere sprak in 1990 in dagblad De Typhoon over ‘enkele honderden’ onderduikers in de gehele Zaanstreek en hij noemde tientallen namen. Daarbij haalde hij de verzetsstrijder Piet Bosboom* aan.20 Deze Zaandammer alleen al bracht, naar eigen zeggen, ruim vijftig joden onder in de Zaanstreek. Bosboom werkte onder andere samen met koeriersters, bezorgers van het illegale blad Trouw, gereformeerde gemeenteleden en mensen van de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO).
Organisaties
Deze LO had een netwerk door heel Nederland en kernen in onder meer Zaandam, Oostzaan*, Wormerveer*, Krommenie* en Wormer*. Een andere belangrijke organisatie was het landelijk opererende Nationaal Steunfonds (NSF) rond de in Zaandam woonachtige verzetsleider Walraven van Hall. In de zomer van 1943 begon het NSF de kosten over te nemen voor het levensonderhoud van onderduikers. De organisatie voorzag acht- à negenduizend joodse onderduikers (van de naar schatting ongeveer 25.000) van geld en andere voorzieningen. In de NSF-top zaten ook de Zaandammers Jaap Buijs en Remmert Aten.21 De aandacht van deze en andere organisaties was niet alleen op joden gericht -de groep met de meeste risico’s voor onderduikgevers-, maar wel voor een belangrijk deel. Onderduikadressen kwamen overigens makkelijker beschikbaar toen de bezetter razzia’s ging houden om (niet-joodse) jonge mannen op te pakken voor de Arbeitseinsatz in Duitsland.
Onderduikers en gastgezinnen
Dankzij onderzoek door Erik Schaap en informatie uit de publicatie Rechtvaardigen onder de Volkeren (2005) is voor het eerst de overgrote meerderheid beschreven van de joodse onderduikers in de Zaanstreek. In totaal gaat het om ruim vierhonderd persoonsbeschrijvingen. Ook zij die hun woning en steun ter beschikking stelden, komen op deze website in beeld. Van sommigen die ‘doken’ is veel bekend, van anderen niet eens de naam. Van enkele lokale onderduikers zijn wel de achternamen bekend (zoals Van Adelsberg, Blitz-Bollen, Kirsch en Polak-Speijer), maar niet de Zaangemeente(n) waar zij verbleven. Zij zijn om die reden niet opgenomen op deze website. Verschillende onderduikers bleven hier één of enkele dagen, anderen verborgen zich jaren achtereen in dezelfde schuilplaats. Van het laatste geeft bijvoorbeeld het dagboek dat Isidore Blitz* schreef tijdens zijn verblijf bij Jan en Geertje Koomen in Krommenie een goed inzicht.
Voetnoten
1 Presser, dr. J. Ondergang I (p. 204-207)
2 NIOD, trefwoord ‘evacuatie’ in krantenberichten: Kustgebied (1-7-1940), Zeeland, Noord- en Zuid-Holland (oktober 1942), Kustgebied (16-2-1943)
3 Protokoll der Wannsee Konferenz III en passim (p. 170 v.), zie: http://www.ghwk.de/deut/protdt-neu.htm
4 Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 5 (p. 1021-1022)
5 Presser, o.c. I (p. 205); Moore, o.c. (p. 111); NIOD-stukken Joodsche Raad Enschede
6 Presser noemt in Ondergang 137 personen. De Joodsche Raad van Enschede noemt drie redenen
voor niet-vertrek en besluit: “Uiteindelijk zijn in totaal 80 personen vertrokken”
7 Presser, o.c. I (p. 204-206). In maart 1942 werden ook Delfzijl en de provincie Zeeland ‘geëvacueerd’
8 Gemeentearchief Zaanstad, correspondentie Koog aan de Zaan
9 Illustratie zie inleiding Koog aan de Zaan*
10 Illustratie zie inleiding Oostzaan*
11 Presser, o.c. I (p. 205)
12 NIOD-collectie 182, 12d: Evacuatienota Joodsche Raad (25-3-1942)
13 Evacuatienota Joodsche Raad (25-3-1942); Presser, o.c. I (p. 207)
14 Aanwijzingen voor de evacuatie uit Zaandam (Joodsche Raad, januari 1942), Joods Historisch Museum (zie illustratie)
15 Evacuatienota Joodsche Raad (21-4-1942)
16 Archief Joodsche Raad
17 Archief Joodsche Raad; Presser, o.c. I (p. 463)
18 Evacuatienota Joodsche Raad (21-4-1942)
19 Presser, o.c. I (p. 206)
20 H8a
21 Schaap, E. Vrijgevochten. Zaans verzet in nationaal perspectief (1940-1945). Remmert Aten, Andreas Ausems, Piet Bosboom, Jaap Buijs, Jan Eikema, George Jambroes