Jong, de (Simon)

Laatste wijziging: 26 april 2016

Gezin Simon de Jong (Alkmaar, 30-6-1898)1, Betje de Jong-de Swaan (Groningen, 6-8-1902) met Salomon (Amsterdam, 23-9-1928)

Simon trouwde in 1919 met de 17-jarige Betje. Betje was een oudere zuster van Leentje de Swaan*, die in augustus 1923 de Zaandammer Pieter Keijzer* huwde. Simon en Betje de Jong woonden aanvankelijk in Amsterdam, waar zoon Salomon werd geboren. Het echtpaar verhuisde vaak heen en weer tussen Amsterdam en Zaandam. Dat bleek later een voordeel. In 1922-’23 kwam het gezin naar Zaandam, waar het inwoonde bij Simons ouders*. Twee jaar daarna woonden ze op de Hoogendijk 66. In 1928 ruilden Simon en Betje van huis met hun (schoon-)ouders De Jong, die de woning kochten. Simon was ‘koopman in alles’ en zal hebben samengewerkt met zijn vader die handelde in lompen en oude metalen.

Voor de oorlog

Weer twee jaar later trokken Simon, Betje en Salomon opnieuw naar Amsterdam. Ze keerden een paar keer terug naar Hoogendijk 66 en woonden daar ook tot het moment van hun gedwongen vertrek uit Zaandam. Kleinzoon Salomon staat in januari 1935 vanuit Amsterdam ingeschreven bij zijn grootouders.

In de jaren 1935-’37 staat Simon in Zaandam genoteerd als ‘bloemenventer’. Broers van zijn vrouw, Salomon en Jozef de Swaan, hadden in die jaren hetzelfde beroep in Zaandam. Simon was Wolf Bosbooms bloemenman van: “‘Vijf cent een bos!’, die de straat uit was voor je een bos kon kopen.”2

Oorlog

In april 1941 vulde Simon, net als 63 andere Zaandamse joden, een verklaring in geen radio te bezitten. Vanaf september 1941 was zijn zoon niet meer welkom op niet-joodse scholen. Nog rond de jaarwisseling vroeg en kreeg Simon de Jong van het genazificeerde college van B&W een vergunning voor het op straat verkopen van bloemen. Begin april 1942 adviseerde de hoofdcommissaris van politie in Zaandam echter om Simons ventvergunning ‘in te trekken daar hij niet arisch is en geëvacueerd is naar Amsterdam’. Het college nam het advies over. Simon, Betje en Salomon zouden tijdens de oorlog onderduiken en overleven.

Opheffing bedrijf

Het NIOD bewaart van onderneming S. de Jong en Zoon een Omnia-dossier. Op 2-11-1943 had deze instantie van Generalkommissar Economie en Financiën Dr. Schröder opdracht ontvangen tot liquidatie van dit joodse bedrijf. Als ‘Abwickler’ trad S.J. Gorter op, die ook van andere Zaanse bedrijfsopheffingen bekend is. Hij had inmiddels een vestiging op de voorname Amsterdamse Heerengracht (nummer 435-437). Gorter stuurde in januari en februari 1944 brieven naar de Postcheque- en Girodienst, het Kadaster, de Raad van Arbeid, de Belastingdienst en nog een aantal instanties om vast te stellen welke bezittingen en schulden er waren.

Bank Nederlandsche Arbeid

Opmerkelijk is de brief aan de Bank voor Nederlandsche Arbeid N.V. van 1-2-1944 waarin Gorter vroeg of S. de Jong er een rekening had. De BNA antwoordde dat er geen rekening was. De bank was een dochter van de Bank der Deutschen Arbeit, en oorspronkelijk bedoeld voor werknemersorganisaties. Maar kredieten bleken vooral verstrekt te worden aan bedrijven die belangrijk waren voor de Duitse oorlogsvoering en aan kopers van ‘geariseerde’ joodse ondernemingen. Het zal niet verbazen dat de BNA ook een rol speelde bij de afwikkeling van de joodse bedrijven zelf. Omnia opende voor elke liquidatiekandidaat een rekening bij de BNA. Na gedane zaken maakte de BNA het batig saldo over naar een Duits bijkantoor van de joodse bank Lippmann Rosenthal en Co. aan de Sarphatistraat in Amsterdam (die overigens vanwege de joodse naamgever was hernoemd tot Muiderschans). In een brief aan de Belastingdienst merkte Gorter op dat hij voor Liro geen opbrengst uit deze opheffing verwachtte.

Liquidatie onmogelijk

In het slotbericht van 21-34-1944 constateerde Gorter dat er inderdaad geen geld, bankrekening, voorraad of inventaris was. Met de dood in 1940 van de man van weduwe De Jong was de handel in gebruikte voorwerpen opgeheven. De zoon was toen met een bloemenhandel begonnen. Beide eigenaren, moeder en zoon, waren trouwens al ‘in juni 1943 abtransportiert’, schreef Gorter -wat voor Simon onjuist was en voor zijn moeder niet klopte met de datum. Het pand aan de Hoogendijk 66 (waar nog 1800 gulden hypotheek op zat) was al verkocht door de Niederländische Grundstückverwaltung -een andere Duitse roofinstantie. De ‘arische’ huurder die er in januari 1944 in zat, M.C. Hovius Rosenberg, had het huis indertijd leeg aangetroffen. Conclusie: bij gebrek aan bedrijf en bedrijfsbezit was geen liquidatie mogelijk.

Vervolg

Na de oorlog had Simon de Jong een kledingzaak op de Nieuwendijk in Amsterdam. Zijn moeder en oudste zuster met haar gezin overleefden de Holocaust niet.