Kokernoot (Meijer)

Laatste wijziging: 27 april 2016

Gezin Meijer Kokernoot (Amsterdam, 1-10-1905 – Auschwitz, 31-5-1944)1 en Cornelia Kokernoot-de Groen (Koog aan de Zaan, 8-6-1905) met Abraham (‘Appie’) (Koog aan de Zaan, 23-12-1939), Margaretha (Koog aan de Zaan, 17-3-1941) en Kees (Koog aan de Zaan, 13-8-1942)

Het gezin van bloemenkoopman Kokernoot woonde op Breedweer 16, Cornelia’s vader -Johannes de Groen- op Breedweer 18. Nadat de laatste van molen De Reus, waar hij 8 gulden per week verdiende, naar Verkade was gegaan, waar 28 gulden werd betaald, kon hij de twee huisjes aan het Breedweer bekostigen. Meijer had een ventvergunning voor het Amsterdamse Centraal Station en verdiende op een zaterdag meer dan zijn schoonvader in een hele week. Het echtpaar wilde op een stuk grond aan de Parallelweg een huis neerzetten, maar deed dit uiteindelijk niet en ging naast Cornelia’s ouders wonen.

Familie

Op de huwelijksfoto staan Meijers ouders, Abraham Kokernoot en Sara Cohen, naast hun zoon, vóór Breedweer 16 (zie foto). Abraham had tot zijn 65ste jaar (1936) een standplaats voor de verkoop van bloemen op de Amsterdamse markten. Het echtpaar Kokernoot-Cohen woonde in de hoofdstad op de Nieuwe Kerkstraat 17 drie hoog. Hun dochter Rachel Vreeland woonde met haar gezin op de eerste verdieping.

Gezin

De eerste twee kinderen van Meijer en Cornelia stierven vroeg. Abraham overleed voor de derde geboren werd, op 9 juni 1942. Hij raakte te water en verdronk. Margaretha stierf even na de geboorte van Kees, op 9 oktober van datzelfde jaar. Cornelia was in 1935 met Meijer getrouwd (zie foto). Ze was katholiek, maar wilde joods worden. Door de jodenvervolging zag ze er van af. Het echtpaar ging niet in Amsterdam, maar in Koog wonen, omdat ze dachten dan minder last te hebben van eventuele problemen. Een broer van Meijer, evenals hij bloemenkoopman, was al in 1934 in Duitsland vanwege zijn jood-zijn om het leven gekomen.

Aanmelding

Op 20 februari 1941 meldde Meijer alleen zichzelf en de kleine Abraham aan als zijnde joods; hijzelf als voljood, zijn zoontje als halfjood. Op 20 maart ontving hij de Bewijzen van Aanmelding. Maar op 24 maart kwam hij terug met het formulier voor zijn zeven dagen oude dochter Margaretha. Voor haar kreeg hij op 28 maart bewijs nummer 45. Van de aanmelding van het derde kind, het enige dat in leven bleef, zijn geen aantekeningen bewaard.

Dreiging

Meijer Kokernoot mocht als gemengd gehuwde op 30 maart 1942 met zijn gezin in Koog blijven. Bij de naam van zijn vrouw staat op de burgemeesterslijst de opmerking: “Ist Arierin.” Bij de twee kinderen staat tussen haakjes ‘Mischling’. Op 17 juli 1942 werd de gemeente echter om een opgave gevraagd van alle gemengd gehuwde joden. In het geval het gezinshoofd joods was moesten zij, met huisraad, voor 1 augustus naar Amsterdam vertrokken zijn. Bij Meijer Kokernoot was de zaak duidelijk. Toch komt zijn naam niet voor op de lijst van geëvacueerden die de burgemeester in januari 1943 moest opsturen. Meijer wordt ook genoemd in verband met de vraag van het Gewestelijk Arbeidsbureau, eveneens in juli 1942, om joodse inwoners tussen 41 en 60 jaar beschikbaar te stellen voor dwangarbeid. Maar Meijer was pas 36. Hij was de eerste van de acht gemengd gehuwden in Koog die zich in september 1942 meldden voor het afleggen van een verklaring waarbij werd vastgesteld dat zij naar de nazi-normen gemengd gehuwd waren. Het betekende een mogelijke bescherming tegen de Arbeitseinsatz. In november 1942 kwam gevolmachtigde Fick hier namens de Beauftragte van de Rijkscommissaris op terug. Hij verlangde een lijstje met de namen van mannelijke joden in de gemeente (bijvoorbeeld in ziekenhuizen en bejaardenhuizen) en uitleg waarom zij niet weg waren vanwege de Arbeitseinsatz.

Burgemeester

De burgemeester van Koog antwoordde dat hij één mannelijke jood kende, Meijer Kokernoot. Die was volgens hem getrouwd met een niet-joodse vrouw, die net bevallen was van een zoon. Hij zei ook niet te weten waarom deze nog niet ‘erfasst ist’. “Mischehe vielleicht?.” De verklaring van gemengd huwelijk heeft wellicht toch geholpen. Meijer Kokernoot was de enige die voorkwam op de speciale Verzeichnis der zur Stunde noch zurückgestellten Juden in der Provinz Nordholland. Deze lijst zond de provincievertegenwoordiger van Seyss-Inquart op 21 januari 1943, samen met de vragenlijst over ‘geëvacueerde jodenwoningen’, aan de burgemeesters. De woning was eigendom van Meijers schoonvader J. de Groen, een ‘ariër’. De reden van het feit dat hij nog werd ’teruggehouden van evacuatie’ was zijn huwelijk met een ‘arische vrouw’. De negen joodse vrouwen met een ‘arische’ man plaatste de gemeente Koog niet op de lijst. Dat was vermoedelijk volgens de voorschriften. Toch lijkt het alsof hij meer dan andere gemengd gehuwden de aandacht trok.

Arrestatie

Ruim een jaar na de ‘evacuatie’-datum, op 16 mei 1943, kwam Meijer Kokernoot tegen 18.00 uur terug van de bloemenveiling van Aalsmeer. Hij stapte uit de trein op halte Koog-Bloemwijk,2 zonder de jodenster (Davidsster) te dragen. Het dragen van de jodenster was vanaf begin mei 1942 verplicht voor ieder die een J in het persoonsbewijs had staan, dus ook voor gemengd gehuwde joden. In de Zaanstreek woonden op de dag van de invoering, afgezien van joodse onderduikers, bijna uitsluitend nog voljoden die gemengd gehuwd waren. De Zaandamse hulpagent van politie Jan Bloemsma zag Kokernoot op de halte staan en arresteerde hem. Bloemsma probeerde in 1947 de verantwoordelijkheid op zijn chef Willem Ragut te schuiven. “Ik herinner mij dat ik van wijlen kapitein Ragut opdracht kreeg om een Jood, genaamd Kokosnoot [sic], te arresteren. Ik heb hem toen naar het politiebureau te Zaandam gebracht en deze man is door Ragut per auto naar de S.D. gebracht.”

Strafdossier

In het strafdossier van Jan Bloemsma bevinden zich zowel zijn eigen verklaring over de arrestatie als die van Cornelia Kokernoot. De laatste verklaarde na de bevrijding: “Op 16 mei 1943 is mijn man, M. Kokernoot, die van Joodse bloede was, uit Amsterdam naar Koog aan de Zaan gereisd, tezamen met mij. ’s Avonds werden wij op het station te Koog aan de Zaan aangehouden door deze verdachte [Bloemsma]. Verdachte bracht mijn man over naar het politiebureau.” Bloemsma op zijn beurt vertelde: “Hij weigerde te bekennen dat hij per trein naar Amsterdam was geweest.” De twee gingen naar het politiebureau in Koog, van waaruit Bloemsma en zijn collega Arie Boon contact opnemen met het bureau in Zaandam. Bloemsma: “Boon maakte er Kokernoot in mijn bijzijn op attent dat hij geen Jodenster droeg en hij voegde daar nog aan toe: ‘Als jij de ster had gedragen, dan zou je nu helemaal geen last hebben gehad.’ Ik was van mening dat Kokernoot geen ster behoefde te dragen, temeer daar ik met de bepalingen die voor wat betreft het dragen der z.g. Jodenster bestonden niet bekend was. Hier komt nog bij dat Kokernoot mij op het station te Koog aan de Zaan al had gezegd dat hij geen ster behoefde te dragen, omdat hij z.g. gemengd gehuwd was. Toen Boon echter in mijn bijzijn Kokernoot er op attent maakte dat hij geen Jodenster droeg, begreep ik dat Kokernoot hiervoor strafbaar was. (…) Bovenstaande mag verder nog blijken uit de omstandigheden dat ik Kokernoot voordien verschillende malen zonder ster heb zien lopen. Wanneer ik hem tegenkwam of ontmoette, salueerde hij steeds zeer beleefd. Hij was ook altijd uiterst correct tegen mij.”

Auschwitz

Na twee dagen op het Zaandamse politiebureau en anderhalve maand in Amsterdam kwam Meijer in juli 1943 als strafgeval naar Judendurchgangslager Vught. In november ging hij op transport naar Auschwitz. Meijer Kokernoot (38) kwam na zes maanden kwelling op 31 mei 1944 in de omgeving van Auschwitz om het leven.

Strafbaar

Zijn vrouw, alleen met een kind van 2 jaar, zocht via het Rode Kruis inlichtingen over haar man. Dat leverde niets op. In 1948 kwam iemand langs die Meijer Kokernoot op 27 januari 1945 bij de bevrijding van Auschwitz gezien zou hebben. Maar Meijer kwam niet terug. In 1952 kreeg Cornelia Kokernoot een brief van de gemeente Koog aan de Zaan, waarin zijn overlijden werd gemeld, met plaats en datum. De briefschrijver stelde voorts dat Cornelia strafbaar was, omdat zij de autoriteiten niet over de dood van haar man had ingelicht. Cornelia Kokernoot-de Groen werd na de gemeentelijke brief een ander mens. Ze verloor haar zorgzaamheid. Pas toen ze grootmoeder werd, kreeg ze die terug. Politieman Bloemsma, die Meijer had gearresteerd vanwege het niet dragen van een ster, kreeg na de oorlog een, in de ogen van de twee gezinsleden, lichte en korte straf: twaalf jaar cel.

Verwanten

Meijers ouders werden op 3 februari 1943 in Auschwitz vermoord. Van de hele familie Kokernoot, die voornamelijk in Amsterdam woonde, bleken alleen een broer, Nathan, en een nicht van Meijer overleefd te hebben. De broer was eveneens gemengd gehuwd. Zoon Kees begon in 1969 de scheepswerf Kokernoot, tot 1977 in Westzaan, daarna in de Zaandamse Achtersluispolder.

1 Aanmeldingslijsten maart 1941, nummer 5 (2 pers.) en 19, en najaar 1942, nummer 26-27, 45; Burgemeesterslijst nr. 20 – vrouw en kinderen ongenummerd; Politielijst negende adres; opgave gemengd gehuwden juli 1942 nummer 13-14; Verklaring gemengd gehuwden september 1942; Verzeichnis z.St. zurückgestellten Juden; februari 1943 nummer 4; H 8, G 17; Mededelingen van de familie Hulst-Kracht, 1998, en Kees en echtpaar Kokernoot in Zaandam, april 1999 en maart 2007; Nationaal Archief, CABR-dossier J. Bloemsma

2 Er werd toen nog van ‘halte’ gesproken. Deze lag op dezelfde plek als het huidige station, was van hout en is in de oorlog opgestookt (Kees Kokernoot)