Levie, de (Max)

Laatste wijziging: 27 april 2016

Gezin Max de Levie (Groningen, 24-4-1880)1 met dochter Betty Babette (Oldenburg, 7-11-1906 – Auschwitz, 9-11-1942)

Max was de zoon van Auguste Gertud Goldschmidt uit Weener (Duitsland) en veehandelaar Daniel de Levie uit Nieuwe Pekela. Max werd in Groningen geboren. Ook zijn echtgenote, Emma Regina van Wien (Winschoten, 3-7-1882), werd aan de Nederlandse kant van de grens geboren. Het echtpaar De Levie-van Wien trouwde op 10 juli 1905 in Winschoten en verhuisde naar het Duitse Oldenburg. Daar werden Betty Babette en Auguste Gertrud (Oldenburg, 18-10-1908) geboren.

Zaandam

Het gezin kwam op 20 april 1938 naar Zaandam. Beide ouders hadden toen de Duitse nationaliteit en waren joods. Max was veehandelaar (voor de moeilijkheden die joodse veehandelaren in nazi-Duitsland ondervonden; zie Levi* en Max Löwenstein*). Het gezin woonde aanvankelijk op de Czaar Peterstraat 15 bij Jac. Duif. Vier maanden later verhuisde men naar de Ooievaarstraat 43c. Aan het eind van dat jaar werd de registratie overgeschreven naar het verblijfsregister en werd een persoonskaart aangemaakt. Het gezin De Levie betrok na die tijd een woning in de Stationsbuurt, in de Emmastraat 28. Dat was het adres waar tot eind 1937 de joodse galanterieverkoper Max van Santen* met zijn gezin had gewoond.

Zoon

In november 1938, na de Kristallnacht, deed Max de Levie een poging om zijn 24-jarige, alleenstaande zoon Dagbobert vanuit Keulen naar Nederland te halen. “Mijn vrouw heeft ernstige suikerziekte en kan de angst en de zorgen om mijn zoon niet verdragen”, schreef hij enkele weken later aan het Comité voor Joodsche Vluchtelingen, dat tot dan nog niets van zich had laten horen. Emma’s broer Ferdinand was enkele weken eerder in de gevangenis van München gestorven, waardoor haar zenuwen tot het uiterste gespannen waren. Het emigratieverzoek werd desondanks afgewezen door de restrictief opererende Nederlandse overheid.

Broer

In dezelfde maand vroeg het echtpaar De Levie hulp aan het in Amsterdam gevestigde comité om Emma’s broer Jozef (Winschoten, 1-7-1876) en diens vrouw Ida vanuit Frankfurt am Main naar Nederland te krijgen. Zij was Duitse van geboorte, hij -oorspronkelijk Nederlander- genaturaliseerd tot Duitser. Jozef zou na de Kristallnacht ‘in levensgevaar’ verkeren. “Wij smeeken U, mijne Edl. Achtb. Heeren, die armen te helpen, en niet aan hun lot over te laaten”, schreven Max en Emma. Ook dit verzoek werd afgewezen. Korte tijd later stierf Emma, op 17-4-1939. Ze werd begraven op de Joodse begraafplaats in Diemen.

Oorlog

Als ondernemer maakte Max de Levie dezelfde onteigeningsprocedures mee als allen die zich in oktober 1940 via de Kamer van Koophandel als ‘joodse onderneming’ bij de Wirtschaftsprüfstelle moesten laten registreren. Voor Duitse joden kwam daarbij dat zij door de toepassing van het Reichsbürgergesetz op 25 november hun vermogen en nationaliteit kwijtraakten. Max de Levie komt voor op de bedrijvenlijst van januari 1942.

Amsterdam

Max de Levie bleef maar korte tijd in Amsterdam. Hij overleed daar op 9-5-1942 en werd net als zijn echtgenote begraven in Diemen. Betty had zich, net als haar vader, tijdens de Zaandamse jodenevacuatie ziek gemeld. Bovendien trok ze in die dagen vanwege hun voorgenomen huwelijk, in bij haar verloofde Hans Bernstein.* Betty stierf op dezelfde dag en plaats als haar zuster Auguste.

Verwanten

Auguste Gertrud de Levie woonde in 1942 bij de familie Groenteman-Engelsman op de Vechtstraat 85 hs te Amsterdam. Zij stierf op 9 november 1942 in Auschwitz, op dezelfde dag en plaats als Betty (zie verder Bernstein*). Dagobert overleefde als enig kind van het gezin. Hij wist naar de Verenigde Staten te ontkomen. Daar diende hij drie jaar in het leger en hielp mee Europa te bevrijden. Na de oorlog werd hij professor op het Sampson College in New York. In 1947 deed hij verwoede pogingen om de resterende bezittingen van zijn ouders, die bij ‘goede’ Zaankanters waren verborgen, in zijn bezit te krijgen (zie de brief hiernaast). Omdat op het moment van schrijven nog niet was vastgesteld dat zijn zusters waren gestorven kreeg hij aanvankelijk slechts eenderde van de nalatenschap toegewezen. Dat werd later alsnog honderd procent.