Löwenstein (Isidoor/Ies)
Laatste wijziging: 27 april 2016
Gezin Isidoor (‘Ies’) Löwenstein (Zaandam, 29-1-1909)1
Ies was het jongste kind van Mozes en Martha Löwenstein-Soesman*. Hij werd vernoemd naar een broertje dat maar een jaar geleefd had. Neef Max Olij bewaart een foto van zijn oom op ongeveer elfjarige leeftijd in plusfour met kniekousen in klompen. Hij slaat zijn arm om de schouder van zijn moeder, die een schort draagt. Links van hem staat zijn vader, in hemdsmouwen en bretels, ook op klompen. Het glimlachende drietal is in de tuin van de Schoolmeestersstraat 68 gefotografeerd, op een klinkerpaadje. Het ouderlijk gezin, met tien kinderen, kende bittere armoede.
Huwelijk
Ies trouwde op 19 februari 1936 met Elisabeth (‘Bep’) Schuitemaker (Zaandam, 27-11-1912). Het echtpaar Löwenstein-Schuitemaker kreeg drie kinderen: Lydia (Zaandam, 3-2-1939), Tom (Zaandam, 18-4-1943) en Robert (Zaandam, 22-10-1949). Bep was niet joods en actief bij het Apostolisch Genootschap. Ies gaf bij de burgerlijke stand onder kerkgenootschap ‘geen’ op. Als zijn oorspronkelijke beroep staat ‘meubelbeitser’ genoteerd, maar hij begon in oktober 1937 een meubelzaak aan de Zuiddijk 55. De midden op de Burcht staande winkel kreeg als naam Meubelhuis Centrum.
Winkelier
Jan Hottentot schreef in dagblad De Typhoon over Löwensteins vooroorlogse jaren. “Hij werkte als jongeman in de meubelfabriek Meufa bij de gasfabriek. Hij raakte zonder werk en ging stempelen. (…) Hij had het er moeilijk mee. Hij besloot winkelier te worden. (…) Wat voor branche? Bakker, slager, kruidenier, modehandelaar, ’t was allemaal geen vetpot. Meubelhandelaar dan maar, in een pandje aan de Zuiddijk. Hij zei onlangs: ‘Wat was ik een armoedzaaier en ik niet alleen, ik heb er zowat tien zien komen en gaan. Je weet ’t: we leefden van een glas water. Meubeltjes in consignatie, betalen aan de leverancier als je wat had verkocht, zo ging dat.'”
Geen jood
Ies Löwenstein liet zijn meubelwinkel bij het begin van de anti-joodse maatregelen op naam zetten van zijn zwager P. Paulisse, de man van een zuster van zijn vrouw. Löwenstein werd in januari/februari 1941 niet als jood bij de gemeentesecretarie ingeschreven, hoewel hij drie of vier joodse grootouders had. Hoe kwam dat? Ies en zijn zuster Louise gingen begin 1941 samen naar de dependance van het gemeentehuis op Zuiddijk 51 – zijn buren. Ze kwamen elk aan een ander loket terecht. De ambtenaar die Ies hielp, was een bekende. Hij zei jolig: “Jij bent toch geen jood, Ies?” “Natuurlijk niet”, antwoordde deze, en Isidoor Löwenstein werd niet ingeschreven als jood.2 Louise had een andere ambtenaar en ontkwam niet aan inschrijving. In feite zal het om het aanmeldingsformulier zijn gegaan, dat Ies niet van de ambtenaar kreeg, dan wel later niet bij hem hoefde in te leveren (zie inleiding). Deze onttrekking aan het bezettingsgezag was riskant, omdat veel Zaankanters wisten dat hij joods was – hoewel gemengd gehuwd. Presser schrijft in zijn standaardwerk over de jodenvervolging dat hij wel van uitzonderingen op de aanmelding heeft gehoord, maar deze ‘nog nergens heeft kunnen opsporen’.3
Razzia
Löwenstein was zich goed bewust van de mogelijkheid te kunnen worden verraden. Bij de grootschalige razzia4 die op donderdag 8 februari 1945 plaatsvond tussen de Bloemgracht en Prinsenstraat verstopte hij zich achter de kachel. De razzia was het antwoord op liquidaties door het verzet van twee Nederlandse nazi-medewerkers. De angstige bewoners moesten zich opstellen op de Burcht. Men vreesde dat Zaandam zou worden platgebrand of dat twintig mannen zouden worden doodgeschoten. In plaats daarvan werden op die dag bijna honderd mannen meegenomen voor dwangarbeid in Duitsland. Een dag later werden echter tien Noord-Hollandse gevangenen gefusilleerd op de hoek van de Burcht en de Prins Hendrikkade.5 Ies kon dit alles vanuit zijn huis op de Burcht zien gebeuren.
Lees meer
Onderduik zoon
Zijn zoon Tom vertelde dat zijn vader hem uit voorzorg liet onderduiken in Spes Viva, aan de Oostzijde 111 in Zaandam. Spes Viva was het ‘Rust- en Verpleeghuis van de Gereformeerde Kerk Zaandam’. Beneden was het rusthuis, boven de kraamkliniek. Naast mevrouw De Graaf van de Tuinstraat werkte er de verloskundige Marigje (‘Maartje’) Bouter (1910). Marigje, gereformeerd, was sterk betrokken bij de joodse gemeenschap. Zij nam in 1941 de joodse weduwe Jacobs-Kater bij zich in huis en maakte mee hoe deze op 17 januari 1942 op straat werd gezet. Tom verbleef een groot deel van de oorlog in Spes Viva. Isidoor ruilde overigens tijdens de oorlog meubels om aan voedsel te komen.
Na de oorlog
Rond 1950 verhuisde het gezin Löwenstein naar de Gedempte Gracht, één huis van de hoek met de Czarinastraat (bij de huidige V&D) en daarvoor drukkerij van de communistische verzetskrant De Waarheid. In 1964 verhuisde Isidoors winkel naar Westzijde 95, op de hoek bij de Reigerstraat.6 De zaak werd later De Kloe Meubelen en Boeldag. Isidoor Löwenstein had ook showrooms in leeggekomen winkelpanden, vooral aan de Westzijde. Zo kon hij een grote voorraad houden.
Kunstenaar
Ies werd voor ‘echt joods’ gehouden. Men omschreef dat toen als bewegelijk, muzikaal en improviserend. Hij speelde in zijn vrije tijd viool, zat op een operettevereniging, regisseerde, speelde toneel, deed een buikspreekact, was een der eersten in Zaandam die filmden, reed motor, was de eerste die van de bakfiets overschakelde op een Citroën ‘besteleend’ – en er zonder rijbewijs in reed. Om na de oorlog, toen er weinig meubelen waren, toch iets in de etalage te kunnen zetten, kocht hij modelletjes van stoelen en tafels.
Bleu
In De Zaanlander van 16 september 1950 werd gesteld dat Löwenstein ‘als regisseur van het dilettantentoneel een grote vermaardheid geniet’. Op de vraag hoe hij bij het amateurtoneel terechtkwam, antwoordde hij: “U zult het haast niet geloven, maar ik was als jongen van 17 jaar zo schrikbarend bleu, dat mijn moeder me geprest heeft lid te worden van de toneelvereniging ‘Kunst Veredelt’. Daar leer je je verlegenheid wel af, was haar oordeel en ze heeft volop gelijk gekregen.”
Gedenkwoorden
Isidoor Löwenstein overleed in 1986. Zijn dood was een groot verlies. Mapsy Geerling, met wie hij jarenlang optredens verzorgde, vertelde over hem: “Ies was een kunstzinnige en expressieve man. Een begrip in Zaandam. De mensen hielden van hem, al bleef hij ongrijpbaar. De oudere mensen noemden hem niet ‘Löwenstein’, maar ‘Loevestein’. Hij was blijmoedig en tegelijk melancholiek. Een vrij mens die zich niet liet beknotten. Hij keek over de horizon, hoorde overal bij en toch nergens. Hij was filosofisch, zocht naar het waarom. Ies was misschien ontworteld, maar vond een manier om van het leven iets bijzonders te maken. Hij was briljant, in de zin van ‘boven zichzelf uitstijgend’.”7 Liesbeth Kamst-Brilleman* vertelde dat Ies Löwenstein de kunst verstond mensen te laten lachen.8