Löwenstein (Max)

Laatste wijziging: 27 april 2016

Gezin Max Löwenstein (Weener, 21-5-1899 – Midden-Europa, 21-1-1945)1 en Johanna Löwenstein-Rosenberg (Soest, 18-1-1899 – Auschwitz, 28-1-1944), en Levi Löwenstein (Weener, 18-8-1868 – Auschwitz, 17-9-1942)

Weener ligt in het Duitse Oost-Friesland, niet ver van de Nederlandse grens. Zowel Max als zijn vader Levi hadden de Duitse nationaliteit. Het echtpaar Löwenstein kwam op 24 juli 1937 vanuit Weener naar Zaandam. Ze werden een maand later uitgeschreven uit Weener. In 1939 volgde Max’ vader. Max was veekoopman.

Weener

De familie Löwenstein was al in Weener2 gevestigd tijdens de eerste helft van de 19de eeuw en behoorde er tot de welvarende huishoudens. Levi (ook wel geschreven als Levie) en zijn broer Lazarus waren gerespecteerde slagers, slachters en veehandelaren. Levi woonde er met zijn vrouw Emma Weinberg op de Westerstrasse 30 – momenteel Hindenburgstrasse 30. Ook Max, die in de voetsporen van zijn vader trad, woonde daar met zijn echtgenote. Een broer van Levi woonde in het huis dat ermee verbonden is, nummer 28. Achter dit perceel was de plek waar sinds 1645 een huissynagoge en vanaf 1829 een werkelijk synagogegebouw stond. Het steegje ‘An der Synagoge’, tussen nummer 26 en 28, herinnert aan de oude situatie. Vóór de synagoge werden een schooltje (1853) en het huis van de godsdienstleraar of rebbe gezet (1887). Een plaquette op de muur van Hindenburgstrasse 32 herinnert aan de verwoesting van het complex op 10 november 1938. Vóór de muur van het vernietigde schooltje staat een zevenarmige kandelaar met de tekst: “Verlossing ligt in herinnering” (zie de foto’s). Weener was een van de oudste joodse centra in Oost-Friesland.

Kosjer slachten verboden

De familie Löwenstein werd al snel na de machtsovername door Hitler getroffen door anti-joodse maatregelen. Op 28 februari 1933 kondigden de nationaal-socialistische autoriteiten in Oost-Friesland een verbod op kosjer slachten af. De rituele messen werden ingezameld en in het openbaar verbrand. Op 1 april werd een joodse winkelboycot van kracht. Daartoe had de leiding van Hitlers NSDAP opgeroepen. De boycot duurde enkele dagen. Overal waren spandoeken opgehangen met de leuze ‘Duitsers, koopt niet bij Joden’. De boycot verliep echter. Twee dagen later werd op de veemarkt van Weener een aparte, bewaakte hoek gemaakt voor joodse handelaars. Op een daarbij geplaatst bordje stond de tekst ‘Platz für Juden’. Geen enkele joodse handelaar durfde zich op te houden bij deze hoek van de veemarkt.

Haatbijlage

Op 20 juli 1935 publiceerde de Ostfriesische Tageszeitung de oproep: “Volksgenoten, koopt niet in de volgende joodse winkels”, waarna er een opsomming volgde van alle joodse zaken die nog bestonden in Oost-Friesland. Dat waren er in Weener 23. Ook de slachtersfamilie Löwenstein komt voor in deze haatbijlage. Ze waren inmiddels verhuisd naar een adres ‘Am Hafen’. Op nummer 26 woonde Emma’s broer Bernhard.

Vlucht Max en Johanna

In 1936 traden Max en Johanna in het huwelijk. “Ons huwelijksgeluk duurde ongeveer elf maanden”, schreef Max in december 1937 aan het te hulp geroepen Comité voor Joodsche Vluchtelingen. Maar toen wachtte hen, zoals hij het noemde, een ‘verschrikkelijk lot’. Met de nazi’s sympathiserende kennissen begonnen het echtpaar af te persen en te dreigen de S.A. tegen hen op te zetten. De Löwensteins besloten naar Nederland te vluchten. In de nacht van 5 op 6 januari 1937 staken ze de grens over. “Als ik nu nog denk aan hoe we afscheid namen van de meubels, hoe mijn oude vader huilde en mijn oude, blinde moeder ons zegende, dan draait mijn hart zich om in mijn lijf.”

Zaandam

De Duitse staat nam het meubilair en de bankrekening van de Löwensteins in beslag, waardoor ze gedwongen waren een beroep te doen op het in Amsterdam gevestigde Comité voor Joodsche Vluchtelingen. In de zomer van 1937 verhuisden Max en Johanna naar Zaandam. Onduidelijk is waarom, maar wellicht bestonden er relaties met Engeltje Vet-Weinberg*.

‘Kristallnacht’

Max’ ouders werden in de nacht van 9 op 10 november geconfronteerd met de als Kristallnacht bekendstaande rijkspogrom. Standartenführer Friedrich Meyer kwam op 9 november persoonlijk naar Weener om instructies te geven voor het in brand steken van de synagoge. De brandweer kreeg van de plaatselijke Sturmabteilung-leden het advies alleen de naast de synagoge gelegen panden te beschermen. Zo geschiedde. Alleen de fundamenten van het gebedshuis bleven staan. Andere SA-leden verzamelden zich in het centrum van de stad, drongen de huizen van joodse burgers binnen en namen de bewoners gevangen. In de middag van 10 november werden de vrouwen vrijgelaten. De mannen gingen per vrachtwagen naar de veemarkt van Leer en van daar met tweehonderd andere joden naar een kazerne in Oldenburg. Ongeveer duizend joodse Oostfriezen en Bremers werden vervolgens per trein naar het bij Berlijn gelegen concentratiekamp Sachsenhausen gedeporteerd. Daar bleven ze vastzitten tot eind december 1938 of begin 1939.

Vlucht ouders

Het is niet zeker, maar wel waarschijnlijk dat ook Levi en Emma Löwenstein uit hun huis zijn gehaald en dat Levi naar Sachsenhausen is overgebracht. Het echtpaar woonde nog enige tijd aan de Hafen en emigreerde op 23 mei 1939 naar Zaandam. Er was geen vervoer voor joden, zodat gemeentedirecteur Johann Olthoff een wagen ter beschikking moest stellen om het echtpaar met hun bagage naar het station te laten brengen.3 Van de 123 joden die in 1933 in Weener woonden, waren er in september 1939 nog 37 over.

Beethovenstraat

Het jonge echtpaar Löwenstein woonde eerst in de Savornin Lohmanstraat 2a. Na korte tijd trokken ze naar de Beethovenstraat 4, een huis waar meer vluchtelingen hebben gewoond (zie Anton Fränkel*). In oktober 1937 verhuisden Max en Johanna naar de Czaar Peterstraat 86. Dat was een woon-/winkelpand. Daar woonde familie van Max bij hen in: Herbert de Jonge (21-7-1910, vermoedelijk ook uit Weener) en diens vrouw Else de Jonge-Spiegel. Herbert was orkestleider in Frankfort aan de Main. De vader van Else, Siegmund (1876), was tijdens de Kristallnacht in het Westfaalse Ahlen om het leven gebracht. Haar moeder en vier zusters hadden verwondingen opgelopen en hun woning was vernield. Ze hadden moeten vluchten naar Frankfort. Else probeerde -met succes- haar moeder naar Nederland te krijgen, maar de Nederlandse overheid gaf ondanks smeekbeden geen toestemming Elses zusters Fine, Hilde, Nany en Lina te laten overkomen. Met name voor Lina (Ahlen, 28-1-1920) was de situatie urgent; ze was doofstom en daardoor totaal weerloos. Elses pogingen mislukten en Lina zou de jodenvervolging niet overleven. Van Fine en Hilde is bekend dat ze wel de bevrijding meemaakten. Het lot van Herbert en Else de Jonge is niet bekend. Ook van Max’ verzoeken om zijn oom Lazarus (Weener, 8-1-1871) en tante Bertha Löwenstein (9-5-1870) met hun kinderen Rosa (22-6-1904) en Martha 7-8-1908), alsmede een andere tante, Eva Löwenstein, naar Nederland te halen, is niet bekend wat de afloop is. “Meinem 68 jährigen Onkel [Eva’s man] haben Sie weggeholt und ist noch nicht wieder zurück”, schreef Max Löwenstein aan het Comité voor Joodsche Vluchtelingen. Ook de andere familieleden zouden in ‘Lebensgefahr’ verkeren.

Berthold Rosenberg

Ook een poging om Johanna’s broer Berthold (27-12-1900) naar Nederland te halen faalde. Berthold zat in november 1938 al vijf maanden vast in een concentratiekamp. Pas in januari 1939 werd hij vrijgelaten, op voorwaarde dat hij voor 1 februari Duitsland zou verlaten. De door Max Löwenstein aan het in Amsterdam gevestigde Comité voor Joodsche Vluchtelingen gezonden smeekbede om hulp was tevergeefs. Op 31 januari antwoordde het comité: “Zoals u weet, heeft de regering al midden december meegedeeld geen nieuwe toelatingen te verschaffen en daarom heeft ze ook uw aanvraag voor uw zwager niet meer aangenomen.” Geadviseerd werd om Berthold Rosenberg naar de Reichsvertretung der Juden in Berlijn te laten gaan, met het verzoek opgenomen te worden in een Engels vluchtelingenkamp. Onbekend is of dat ook is gebeurd.

Comité voor Joodsche Vluchtelingen

Max voorzag in zijn levensonderhoud door huis aan huis artikelen te verkopen. Hij vroeg het Comité voor Joodsche Vluchtelingen om een lening van minstens vijfhonderd gulden, opdat hij een winkel kon beginnen. Het comité won in december 1937 over Löwenstein informatie in bij de joodse gemeente in Zaandam. “Hij beweert, dat hij nog wel goederen in voorraad heeft, maar op het oogenblik voor een normale prijs niets kan verkoopen. Daar hij zijn bescheiden geldbedrag niet wil opeten, vraagt hij ons om een kleine wekelijksche ondersteuning. Volgens zijn mededeeling zou het slechts voor korte tijd zijn, omdat het wel weer beter zal gaan.” Op grond van het positieve advies dat de joodse gemeente gaf, besloot het Comité voor Joodsche Vluchtelingen ‘dat wij voor de familie Loewenstein vier weken lang een bedrag van fl. 5,- ter beschikking willen stellen. Meer kunnen wij niet voteeren.”

Jonge Arnoldusstraat

In februari 1939 kregen de Löwensteins en het echtpaar De Jonge een huis aan de Jonge Arnoldusstraat 104. In dezelfde straat woonden het echtpaar Stein-Schlesinger* uit Berlijn en de familie Werner-Cossen*, van wie de vrouw eveneens uit Weener kwam.

Vader en zoon

Na de laatste verhuizing kwam Max’ vader over. Van zijn moeder wordt geen melding gemaakt. Vermoedelijk is zij tijdens of kort na de reis overleden. Ze is niet in Zaandam begraven. Levi Löwenstein werd lid van de joodse gemeente.4 Op de basislijst voor de jodenevacuatie van januari 1942 is Levi Löwenstein zonder beroep, maar hij zou ‘wattenfabrikant’ zijn. Op de bedrijvenlijst staat echter de naam Max. Er is duidelijk verwarring met wattenfabrikant Stein*. Bij Levi staat in de kolom nationaliteit de aantekening ‘boven leeftijd?’ Zeker is dat hij vóór 19 januari 1942, net als enkele andere Duitse ouderen, naar Amsterdam is gegaan. Als Levi’s geboorteplaats werd foutief ‘Weenen’ geschreven.

Westerbork

Max en Johanna werden op 3 februari ingeschreven in de gemeente Westerbork. Ze vonden hun plek in de Duits-joodse gemeenschap die er al bestond. Toen hun (schoon-)vader vanuit Amsterdam toch naar Westerbork moest, konden zij hem niet redden. Hij werd een van de eerste Zaanse Auschwitz-slachtoffers.

Levi

Al op 14 september 1942, acht maanden na zijn verdrijving uit Zaandam, ging Levi op transport naar Auschwitz. Drie dagen later werd hij door vergassing om het leven gebracht. Levi Löwenstein was 74 jaar.

Johanna

Het lukte het echtpaar Löwenstein-Rosenberg om tot januari 1944 in Westerbork te blijven. Zij hoorden echter niet bij de groep van 33 Duitse vluchtelingen uit Zaandam die vanaf januari 1944 naar het ‘gunstige’ Theresienstadt werd gestuurd. Max en Johanna kwamen terecht in de groep van vooral Nederlandse joden die vanaf januari direct naar Auschwitz gingen. Ze maakten mogelijk deel uit van het transport van 25 januari, waarin ook Engeltje Vet-Weinberg* en de familie Pais-Drilsma* met hun drie kinderen zich bevonden. Johanna Löwenstein-Rosenberg (45) stierf onmiddellijk na aankomst in de gaskamers van Auschwitz, op 28 januari 1944.

Max

Max Löwenstein (45) werd voor ‘werk’ geselecteerd. Hij bleef bijna een jaar in leven, tot 21 januari 1945. Het was de gruwelijke laatste evacuatiefase van Auschwitz. Voor hem wordt als plaats van overlijden ‘Midden-Europa’ opgegeven. Hij zal onderweg of in een van de kampen waarheen de gevangenen werden gedreven zijn omgekomen.5