Marcuse (Hans)

Laatste wijziging: 27 april 2016

Gezin Albert Ludwig Johannes (‘Hans’) Marcuse (Berlijn, 27-4-1895 – Zaandam, 25-9-1993)1

Albert Marcuse was gehuwd met Hildegard Margarethe Martha Sig (Berlijn, 3-8-1909). Als vele andere Zaanse vluchtelingen kwam ook het echtpaar Marcuse uit Berlijn. Zij vluchtten in 1933 en hoorden bij de vroegste groep nieuwkomers. De drie broers en twee zusters van Hans, allen met hun familie, waren al eerder uitgeweken, voornamelijk naar de Verenigde Staten van Amerika.

Kinderen

Hildegard Marcuse was zwanger tijdens de vlucht. Een maand na de registratie in Nederland werd Peter Paul geboren (10-10-1933). Vier jaar later kwam er een tweede kind ter wereld, Michael Robert (‘Rob’) (Zaandam, 27-12-1937). Het echtpaar was gemengd gehuwd, het gezinshoofd joods. Dat wil zeggen, Hildegard Sig was in Berlijn, door rabbijn Prinz, in het religieuze jodendom opgenomen, maar kon door afstamming als ‘arisch’ gelden.

Zaandam

Het echtpaar Marcuse betrok in Zaandam een woning aan de Hobbemastraat 19, na eerder voor korte tijd aan de Zaandamse Prins Hendrikkade gewoond te hebben. Bij de kolom ‘aankomst’ staat genoteerd: “Overgenomen uit het verbl.register, kwam 5.9.33 uit Berlijn.” De politie voerde een apart register voor vreemdelingen die kort zouden kunnen blijven. De registratiedatum is niet per se de dag van aankomst.

Tetanal Fotowerk

Dr. Hans Marcuse was in 1921 als scheikundige gepromoveerd aan de Friedrich Wilhelms Universität – huidige naam Humboldt-Universiteit. Joden mochten sinds 1871 aan deze koninklijke instelling studeren. Onderwerp van zijn dissertatie was ‘Nieuwe inzichten in de productie van filmmateriaal’. Na enige jaren was hij met een niet-joodse compagnon eigenaar en bedrijfsleider van de ook in Nederland bekende firma Tetenal Fotowerk (zie foto 1). Men produceerde filmmateriaal, afdrukpapier en chemicaliën voor zowel de professionele als de amateurmarkt. Het merk bestaat nog steeds.

Machtsoverdracht

Na de machtsoverdracht aan Hitler op 30 januari 1933 werd Marcuse uit het bedrijf gezet. Inschakeling van een advocaat baatte niet. Compagnon Tripel deelde hem op 26 april 1933 schriftelijk zijn ontslag op staande voet als bedrijfsleider mee. Het feit dat Marcuse niet meer op zijn werk verscheen en mogelijk zelfs in het buitenland verbleef, werd niet als reden gegeven voor deze maatregel. De ‘omwenteling van de politieke verhoudingen vormt voldoende grond tot ontslag’- zonder opzegtermijn. Door het laatste wilde men voorkomen dat Marcuse nog in functie contact opnam met vertegenwoordigers of klanten van Tetenal. De ‘arische’ compagnon werd hierdoor de enige eigenaar van het Berlijnse bedrijf (zie ook Führer*). In Zaandam begon Hans Marcuse, aanvankelijk met een partner, een bedrijf voor essences en smaakstoffen (vergelijk Polak & Schwarz*). Op 2 februari 1940 schreef hij zijn Zaandamsche Essencefabriek in bij de Kamer van Koophandel.

Kristallnacht

Op 29 november 1938, kort na de Duitse Kristallnacht, stuurde Hans Marcuse een brief naar het in Amsterdam gevestigde Comité voor Joodsche Vluchtelingen. “Door een neef van mij met vrouw, dochter en schoonzoon werd ik een dezer dagen gevraagd of er een mogelijkheid bestaat om onder de gegeven omstandigheden voor eenigen tijd in Nederland onderdak te vinden. De Fam. is van plan naar de Ver. Staten te gaan. Ze zijn in het bezit van de vereischte affidavit, maar nog niet van het visum.” Het betrof Erich (4-7-1877) en Kaete (21-7-1885) Rappaport met Hans Graetzen (7-11-1896) en Edith Graetzen-Rappaport (14-11-1909). Ze woonden in Berlijn. Het is niet bekend hoe het de vier verder is vergaan.

Oorlog

Na de bezetting werden de Duitse vluchtelingen ingehaald door het nazisme. Vanaf oktober 1940 gold de verordening die joden het recht ontzegde een eigen bedrijf te hebben. Hans Marcuse meldde zijn onderneming op 28 november 1940 aan bij de Wirtschaftsprüfstelle. Het bezit werd vastgesteld op een kleine 7.000 gulden. Het was het begin van de tweede onteigening. In januari 1941 werd de meldingsplicht voor burgers ‘van joodschen bloede’ van kracht. De twee zoons Marcuse werd (3 en 7 jaar) werden op 15 februari als halfjoods geregistreerd, hun vader op 24 maart als voljoods. De situatie van mevrouw Marcuse was onduidelijk. In tegenstelling tot haar man en de kinderen had zij geen joodse grootouders, maar religieus gezien was zij wel joods. De ouders legden zich echter niet neer bij de bedreigende situatie. Voor Hans Marcuse werd een vervalst persoonsbewijs geregeld op de niet-joodse naam Frederik Tazelaar (Beethovenstraat 104, Amsterdam), met de afgiftedatum 8 augustus 1941. Mogelijk speelden de goede vrienden en buurtgenoten Remmert en Greet Aten hierbij een rol. Hans zal in de loop van dat jaar ook een officieel persoonsbewijs met de J van ‘Jood’ erin hebben ontvangen.

Jodenevacuatie

Na de verdrijvingscirculaire van 14 januari 1942 ontstond er grote onduidelijkheid over de gemengd gehuwden. Moest alleen de joodse partner naar Amsterdam of (in dit geval) naar Westerbork? Moest het hele gezin mee? Was het huwelijk met een vrouw die godsdienstig jood was wel gemengd? Gold de godsdienst ook voor de kinderen? Hoe stond het met de bezittingen? Het lukte Hans Marcuse om zich vanwege een al lang bestaande en niet urgente breuk in het Gemeenteziekenhuis te laten opnemen. Een bevriende arts hielp hem daarbij.2 De ziekte, of zelfs ‘operatie’, betekende uitstel, maar op 27 januari eiste de controlerende politieman voor de andere gezinsleden vertrek naar Westerbork (zie kader). Hieraan werd geen gehoor gegeven. De familie Stenacker, buren van de Hobbemastraat 13, stelde ruimte en mankracht ter beschikking om de meubels op te slaan in het kaaspakhuis van Keg aan de Hoogendijk. Ook de familie Van der Horst van houtverwerkingsbedrijf Hoza kwam te hulp. Hilde Marcuse vond een woning aan het President Steynplantsoen 4 in de Amsterdamse Transvaalbuurt, maar gaf dit adres niet door. Een Zaanse politiecontrole op 2 februari stelde vast dat moeder en kinderen ergens in Amsterdam verbleven.

Seyss-Inquart

Het echtpaar Marcuse-Sig werd na de doorstane verbanning uit Zaandam met de vraag geconfronteerd of hun huwelijk werkelijk de min of meer beschermde status had van ‘gemengd’. Dit kon ook gevolgen hebben voor de rechten op de per 20 september 1941 geliquideerde Essencefabriek. Het leek daarbij onvermijdelijk dat Hilde haar joodse geloof aflegde, hoe vernederend deze verloochening ook voor haar was. Zij werd bij deze ‘arisering’ geholpen door P.H. Wuyster van de Zaanse Kamer van Koophandel. Op 7 februari 1942 nam de Amsterdamse advocaat Ph. Jürgens (Rokin 92) contact op met een Berlijnse collega. Die stuurde zowel een geboortecertificaat als een doopbewijs op. Een maand later, na onderzoek door het ‘Reichsverband der Sippenforscher und Heraldiker’ (RSH), volgde in een schrijven van Karl Unger de vaststelling dat er bij Hildegard Sig geen sprake was van joodse voorouders – uitgerekend getekend met ‘Heil Hitler’. Met deze gegevens richtte Hildegard zich via een request van advocaat Jan de Pont op 16 april 1942 tot het kantoor van Reichskommissar Seyss-Inquart, met het verzoek om haar ‘vergissing’ terug te mogen draaien. Zij verzocht hem om geen aanmelding te hoeven doen ‘als zijnde van joodschen bloede’, en als gevolg daarvan ook verlost te worden van de J die in het Nederlandse persoonsbewijs was gestempeld. Hetzelfde vroeg zij voor de J in haar Duitse pas. Binnen twee weken kwam er een vraag om nadere informatie. Men wilde de doopakte van haar vader en de reden waarom hij zijn naam ooit van Schulze in Sig had laten veranderen (zie foto). Dat laatste was overigens gebeurd omdat haar vader een achternaam wilde hebben die zelden voorkwam, niet om een joodse afkomst te verbergen. Op 12 juni kwam het verlossend antwoord op het request.

Rijksduitser

De brief behandelde vier punten:

  1. Mevrouw Marcuse-Sig hoefde zich niet krachtens verordening 6/1941 aan te melden als ‘zijnde van joodschen bloede’ – zij zelf had definitief geen joodse grootouders.
  2. De kinderen werden geregistreerd als G1, afstammend van twee joodse grootouders.
  3. Hilde kon een persoonsbewijs zonder J aanvragen bij de gemeentesecretarie in Zaandam.
  4. Voor een verlenging van haar Duitse paspoort kon ze zich wenden tot de Deutsche Pass-Stelle in Amsterdam.

Daarmee was ze weer volledig ‘Reichsdeutsche’, en te beschouwen als moeder van ‘half-arische’ kinderen.

Contacten met Zaandam

In Amsterdam hield het gezin contact met de Zaanse vrienden. Blijkens een brief die Hans Marcuse op 30 september 1942 aan de heer Van der Horst schreef kwamen hij en vermoedelijk zijn vrouw een dag eerder ‘ondanks het gemene weer’ op bezoek in het President Steynplantsoen. “Eindelijk weer een echt gezellig babbeltje. Te denken aan het oude leven van luxe en welstand waar zoiets elke dag mogelijk ist [sic] geweest!” Van der Horst maakte in zijn bedrijf onder meer dienbladen en hij stelde Marcuse voor die in Amsterdam te gaan verkopen, als een soort vertegenwoordiger. Het werk zou inkomen opleveren en Marcuse afleiding geven. Die ging akkoord. In zijn brief van de dag erna vroeg Hans om de ‘presenteerbladen’ bij Stenacker, de vroegere buren in Zaandam, te laten afgeven. Hilde Marcuse zou ze dan vrijdag 1 september op Stenackers kantoor afhalen. Hieruit blijkt dat veel bij haar terechtkwam. Hans mocht als geëvacueerde jood niet terug naar Zaandam en droeg intussen ook een ster. Hij sloot de brief af met een groet van zoon Peter aan de ‘dierentuin’ van de familie. Die bestond volgens Marten van der Horst uit kippen, konijnen, een hondje en een melkgevende geit. Ook de kinderen Marcuse misten Zaandam.

Hoza-vertegenwoordiger

De verkoop kende een moeilijke start. Marcuse noemde in een tweede brief aan Van der Horst d.d. 11 oktober als reden eerst het overlijden van dokter Bernard Eisendrath, een week eerder. De zelfgekozen dood van de bekende arts, negen maanden na de ‘evacuatie’, zal grote indruk hebben gemaakt op de andere joodse Zaandammers. Daarnaast kon Hans Marcuse slecht lopen vanwege ischias. Hij begon pas eind oktober met de verkoop en stopte na een week, zo schreef hij in zijn brief van 6 november. Marcuse had het gevoel het bedrijf van Van der Horst feitelijk in de weg te zitten. “Niet in de laatste plaats ben ik zeer gehandicapt doordat ik naar vele niet kan gaan en dat mij overigens alleen de tijd tussen 3 en 5 uur ter beschikking staat; dat is veel te weinig, als ik in deze twee uren alles nog moet bewandelen!” (zie foto). Sinds 17 juli mochten joden alleen nog in die uren boodschappen doen. Vanaf 6 juli mochten zij niet-joden al niet meer bezoeken en niet meer telefoneren, en vanaf 30 juni geen gebruik meer maken van het openbaar vervoer. Alle winkels die Hans Marcuse eind oktober, begin november bezocht, schreef hij, hadden een overaanbod aan dienbladen, al werd de kwaliteit van het Hoza-product geprezen. Bovendien waren er erg veel mensen op pad die ‘in dezelfde positie verkeren als ik, (…) waarschijnlijk enkele duizenden’. Buiten Amsterdam, en met een ervaren vertegenwoordiger zou het makkelijker zijn, meende hij. Gezien de nadering van St. N. [5 december] kon Van der Horst misschien iets verdienen met houten speelgoed. Met dit toch nog optimistische advies eindigde de derde brief en Marcuses kortdurende functie bij Hoza. Het contact met de familie Van der Horst bleef.

Gemengd huwelijk

Ter bevestiging van de status van het huwelijk vroeg het echtpaar Marcuse de officiële verklaring tot vaststelling van een gemengd huwelijk aan. De gemeente Amsterdam verleende de verklaring op 22 september 1942. Hierdoor kon de joodse partner mogelijk ontkomen aan een werkkamp, niet echter aan het dragen van de ster of dreiging met sterilisatie. In een Engelse opsomming van de anti-joodse maatregelen die Hans Marcuse na de oorlog maakte, wordt die dreiging uitdrukkelijk genoemd, evenals het feit dat Marcuse toch nog een vorm van gedwongen werk moest verrichten; al ging het in zijn geval om niet meer dan acht dagen in tien maanden (januari-oktober 1944). Met de verklaring was ook de wettelijke status van de jongens vastgesteld. Op 4 januari 1943 was hun aanmelding in Amsterdam een feit: Duits, zonder godsdienst, met twee joodse grootouders.

Uitschrijving

Feitelijk waren Peter en Rob als kinderen van een religieus-joodse moeder niet per se zonder godsdienst. De ‘vergissing’ van Hilde Sig om bij haar huwelijk met Hans Marcuse het joodse geloof aan te nemen was nog niet volledig hersteld. Ze stuurde dan ook een brief naar zowel het Opperrabinaat van Noord-Holland, waar de ‘kille’ Zaandam onder ressorteerde, als naar de Hoofdsynagoge van Amsterdam. Op 14 januari 1943 gaf het opperrabinaat een niet-joodverklaring voor moeder en kinderen Marcuse af. Volgens de joodse codex waren zij niets joods. Dat was tegen de waarheid, omdat het joodse geloof via de moeder gaat. Eenzelfde verklaring schreef op die dag Michel Philipson*, voorzanger van de Zaandamse gemeente, in een handgeschreven brief: geen van drieën was lid geweest van het Nederlands-Israëlitische Kerkgenootschap. Ook dat is te betwijfelen, aangezien Peter wel eens op godsdienstles was geweest. Philipson was evenals het gezin Marcuse naar Amsterdam verbannen. Op het briefpapier is Zaandam doorgestreept (zie foto). Twee gemengd gehuwde vrouwen uit Koog aan de Zaan had hij al eerder een dergelijke verklaring gestuurd. Op 18 januari volgde de joodse gemeente van Amsterdam met een dergelijk reddend document.

Rechtenstrijd

In het familiedossier bevindt zich een uitgebreide correspondentie uit de jaren 1942-1944 over de rechten die Hans Marcuse of later ook zijn kinderen, met hun ‘geariseerde’ moeder als vertegenwoordiger, zouden hebben op de Zaandamsche Essencefabriek en zijn geliquideerde bezittingen. Vaak is de geadresseerde een manager van de opkoopinstantie Treuhandgesellschaft Omnia, dat veel Zaans-joodse bedrijven liquideerde. Alle pogingen om de opbrengst geheel of gedeeltelijk terug te krijgen liepen stuk. In de Engelse opsomming van de anti-joodse maatregelen staan niet voor niets ook de financiële acties vermeld. In september 1941 moesten alle geld of kostbaarheden met een hogere waarde dan duizend gulden aan de genazificeerde Lippmann-Rosenthalbank worden overgedragen. In april 1942 werd de waarde op 250 gulden bepaald. Maar, zo noteerde Marcuse: “Of course, ‘sabotage’ en gros, with help of every good Dutchman!”

Illegaal werk

Zoon Peter Marcuse: “We waren voorlopig ‘veilig’, terwijl er rondom ons stelselmatig mensen zowel ’s nachts als overdag opgehaald werden voor een enkele reis Westerbork. In die tijd werden de foto’s van mijn moeder en ons, twee jongens, gemaakt (foto 5 en 6). Mijn vader had zijn bedrijf niet meer. Hij kon in augustus 1944 andermaal op medische gronden (met hulp van een arts) tewerkstelling elders voorkomen. Gelukkig waren er mensen als het aangetrouwde familielid Breuning ten Cate (Almelo) die het gezin financieel en materieel door de oorlog hielpen. Mijn moeder zette zich ook in voor anderen. Ze had contact met een verzetsorganisatie, maar wilde daar later niets over kwijt. De naam Marten Toonder heeft ze wel eens genoemd. Toonder werkte op filmgebied samen met de Duitsers, maar gebruikte de studio als dekmantel voor de illegale drukkerij D.A.V.I.D., de Algemene Vrije Illegale Drukkerij.3 Zelf heb ik meegemaakt dat ze bij een overval van de Grüne Polizei zo’n man aan de praat hield, zodat elders bij de buren een paar onderduikers (passanten) op tijd via het platte dak weg konden komen. Onder het oog van de SD haalde ze een radio uit een al in beslag genomen huis om erger te voorkomen. Verder voorkwam ze dat een woning van joden, die elders ondergedoken waren, werd leeggehaald. Via geheimzinnige Rode-Kruistransporten zorgde mijn moeder voor voedsel voor ons en voor derden.”

Aus der Fünten

“Haar inzet bracht haar ook in contact met Haupsturmführer Aus der Fünten. In de zomer van 1942 werd een vriend van mijn vader bij de eerste razzia’s opgepakt en ging mijn moeder bij Aus der Fünten op bezoek (14 augustus). Die vertelde haar dat interventies niets uithaalden en dat vroeger of later iedereen weg moest, vrouwen en kinderen ook, want ze waren niet naar Holland gekomen voor ‘eine Teillösung der Judenfrage’ [gedeeltelijke oplossing van het jodenprobleem]. Intussen was Westerbork volgens hem ‘ein Erhohlungsheim [een vakantieoord].”

Reichsdeutsche

“Een andere keer probeerde mijn moeder in het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst iets te bereiken voor een niet-jood die een joodse onderduikster in huis had en verraden was. De beruchte SD’ers Schaap en Koning werden dermate bedreigend voor mijn moeder dat zij de kamer van Aus der Fünten opzocht. Hij liep met haar mee naar de heren en blafte hen af voor hun gedrag tegen een ‘Reichsdeutsche’. Bovendien waarschuwde deze heer haar dat de half-joden, zoals de kinderen Marcuse, uiteindelijk ook aan de beurt zouden komen. Dat was bedoeld als ’tip’, omdat hij haar wel mocht. Hilde was Duits, blond en had blauwe ogen. Uiteindelijk schijnt door interventie van Himmler dit voornemen in 1944 niet te zijn uitgevoerd. De vriendelijkheden hebben mijn moeder er na de oorlog, toen ze hoorde dat Aus der Fünten volhield niets van het doel van de deportaties af te weten, niet van weerhouden bij de Politieke Recherche tegen hem te getuigen.”

Hongerwinter

Er waren eind 1944 natuurlijk ook problemen met het verkrijgen van voedsel. Op zoek naar eten, en ook om haar hart te luchten, schreef Hilde Marcuse op 7 december aan een Zaanse vriendin, Gré van der Horst. Zij en haar man Jo hoorden bij degenen die in de tijd van de gedwongen verhuizing naar Amsterdam hadden geholpen. Peter had bij hen gelogeerd. Hilde vroeg om tarwe en liet haar weten dat de situatie troosteloos was. Robbie had een longontsteking gehad en Peter werd daarna ziek: zware verkoudheid en de mazelen met hoge koorts. Ze had pas op de dag van het schrijven voor het eerst een druppel melk voor de jongens kunnen bemachtigen. Hilde schreef het erg te vinden om bij Gré en anderen om hulp te vragen, maar ‘we staan ook zo heelemaal alleen. Hans is gehandicapt [hij droeg een Jodenster], en ik kan niet fietsen, en heelemaal geen familie.’ Dat de vleesbonnen afgeschaft waren kon ze niet erg vinden. Vlees hadden ze al drie maanden niet gezien. Grappend: “De bonnen waren toch alleen versiering.” Hilde was heen en weer naar Zaandam gelopen om wat voedsel te vinden. Het was voor niets. Terug in Amsterdam zakte ze op de Nassaukade in elkaar. Ze had drie dagen nodig om op te knappen. “Nee het is geen pretje meer om te leven, vooral als je altijd aan de kant staat waar de klappen vallen. Mijn heele leven door gaat dit al zo.” De brief besluit met de hoop op een snel antwoord en liefst ook op bezoek van Gré of haar man Jo – al besefte ze dat fietsen steeds moeilijker werd. Hans snakte ernaar om iemand te spreken. Dat gold ongetwijfeld ook voor Hilde zelf.

Terugblik

De conclusie van Peter Marcuse: “Uit het bovenstaande valt af te leiden dat mijn ouders het grootste deel van de oorlog bezig zijn geweest met de veiligheid, het inkomen en tenslotte het in leven blijven van het gezin. Daarbij kwam veel op de schouders van mijn moeder terecht. Het is daarnaast een feit dat we er betrekkelijk goed van af zijn gekomen, niet in het minst door de hulp op cruciale momenten van de Nederlandse buren en vrienden. Al met al waren mijn ouders echter behoorlijk getraumatiseerd door de oorlog. De een omdat ze haar pas verworven geloof had moeten verloochenen, de ander omdat hij voor de tweede keer beroofd en zonder enig inkomen tot niets doen gedwongen was geweest.”

Vervolg

Na de oorlog keerde het gezin terug naar Zaandam. In hun oude woning zaten tijdens de oorlog NSB’ers, maar ze konden het huis opnieuw betrekken. Een tweede huis in de Rembrandtstraat 8, waar Hans Marcuse voor de oorlog zijn kantoor en laboratorium had, wilde hij niet terug vanwege de mensen die er woonden. Zijn zoon Peter denkt dat hij het liefst onder één dak verbleef, zoals hij ook gedurende de oorlog geleefd had. Hij koos er voor om thuis te werken. Op 14 augustus 1948 kreeg Hans Marcuse een brief uit Berlijn. Kolonel Millenaar van het Nederlands Consulaat-Generaal stelde hem op de hoogte van zijn rechtsherstel in de zaak Tetenal. De Amerikaanse autoriteiten erkenden dat zijn rechten op het bedrijf hem indertijd ontnomen werden. Of dit nog tot restitutie heeft geleid is niet bekend. In 1950 werd het gezin het Nederlanderschap verleend. Hans Marcuse overleed in 1980, Hilde in 1993.

Kinderen

Peter Marcuse werd fotograaf. Hij was met name bekend vanwege zijn werk op het gebied van industrieel erfgoed, in het bijzonder over bedrijven in de Zaanstreek.4 Hij overleed op 23-4-2017 in Amsterdam. Zijn broer Rob zou bekend worden in de Zaanse politiek. Hij volgde in november 1975 het VVD-raadslid Jan Simonsz op. Rob Marcuse overleed op 17-4-1994.