Nunes Nabarro-Ephraim (Beppie)

Laatste wijziging: 27 april 2016

Beppie Nunes Nabarro-Ephraïm (Amsterdam, 24-10-1920 – Amsterdam, 27-2-2011)1

Beppie Ephraïm was het enige kind van tabakshandelaar Barend Ephraïm (1894) en Roosje Hamerslag (1894). Het was een joodse familie, zij het niet belijdend. Beppies ouders werden tijdens de Holocaust om het leven gebracht in Sobibor, op 4 juni 1943. Hun dochter overleefde door onder te duiken, een deel van de tijd in de Zaanstreek.

Linnaeusstraat

Beppie groeide op in de hoofdstad. In de Linnaeusstraat, dé straat waar in die tijd werd geflaneerd, kwam ze in 1937 PTT-telegrafist Max Nunes Nabarro (Amsterdam, 18-3-1918 – Amsterdam, 22-7-2011) tegen. Het klikte. Drie weken voor de Duitsers Nederland binnenvielen huwden de twee, in de dependance van het Amsterdamse stadhuis. Ze gingen wonen in de straat waar ze elkaar voor het eerst ontmoetten, na drie maanden gevolgd door een woning in Betondorp.

Zwanger

Op 4 november 1940 kreeg Max te horen dat hij en zijn joodse collega’s hun baan kwijt waren. Ze kregen in eerste instantie nog wel wachtgeld. Max vulde de vrijkomende tijd met allerhande klusjes, onder meer op de Albert Cuypmarkt en in een lampenzaak. In februari 1942 raakte Beppie zwanger. Max kreeg niet lang daarna te maken met dwangarbeid. Hij moest aan de dijken werken bij Bethlem, een naast het Amsterdam-Rijnkanaal gelegen uitspanning in Muiden.

Razzia

Op 2 oktober 1942 werd de groep joodse mannen in het werkkamp bij Bethlem omsingeld, gedwongen om in boten te stappen en afgevoerd. Het was voor Max het begin van een lijdensweg langs acht werk- en concentratiekampen. Zijn echtgenote werd gewaarschuwd door een overbuurvrouw, die de gearresteerde Max voorbij zag varen. De 21-jarige, hoogzwangere Beppie Nunes Nabarro had met haar man afgesproken onder te duiken in het geval hij weggevoerd zou worden. Bijna twee maanden nadat Max was verdwenen, beviel ze in het Nederlands-Israelietisch ziekenhuis van een dochter, Carine Marion*. De maanden daarna zwierven moeder en dochter door Nederland, soms samen, soms gescheiden. Uitgerekend een Duitse onderofficier regelde voor Beppie een nieuw persoonsbewijs. Ze zou de verdere oorlog door het leven gaan als Magdalena de Vries-Hazewinkel.

Gereformeerd

Begin 1944 bereikte haar het bericht dat ze per trein naar Uitgeest moest gaan. “Daar zou een meneer staan in een donkerblauwe regenjas met een krant onder zijn arm. Dat was Piet Bakker [de schuilnaam van de Zaandamse verzetsman Piet Bosboom*. ‘Mag ik u iets vragen?’, zei ik. ‘Bent u joods?’ ‘Mijn vader’, antwoordde hij. Toen we in Zaandam aankwamen stond de heer Selier op me te wachten. Hij bracht me naar Kees en Gré de Vries. Die woonden in de Czaar Peterstraat in Zaandam, tegenover de broer van Piet.” Nadat ze zich op een eerder onderduikadres heeft moeten voordoen als katholiek werd er nu van haar verwacht dat ze op zondag in de gereformeerde kerk plaatsnam. “Ik herinner me dat er urenlang gezeurd werd over de slang uit het verhaal van Adam en Eva; of hij nou echt gesproken had of dat zijn voorkomen symbolisch is geweest.”

Koerierster

Piet Bosboom kon wel wat hulp gebruiken. “Na een tijdje vroeg hij: ‘Zou jij er voor voelen om mijn koerierster te zijn? Het is wel gevaarlijk’.” Beppie zei ja. “Ondergedoken mensen verzorgen bijvoorbeeld, met bonnen en levensmiddelen. Via Piet had ik een fiets met houten banden gekregen en daarmee ging ik dan langs de adressen. We verzorgden die mensen samen. Soms hij alleen, soms ik alleen. Als er ergens een loods overvallen was gingen we naar Koops, die zat ergens in een zijstraat van de Westzijde. Daar verdeelden we dan het eten en dat konden we vervolgens langsbrengen bij de gezinnen met onderduikers. Ik moest ook wel eens wat halen of brengen in Haarlem. Op een dag moest Piet revolvers wegbrengen voor het verzet. We kregen echter een seintje dat onderweg mannen gecontroleerd werden. Toen ben ik gegaan. Mij lieten ze gewoon door de controlepost.”

Controle

Haar dochter logeerde inmiddels bij Jan en Gesina van Ooijen in Westzaan. “Piet ging met haar naar bakkerij De Zeeuw. Daar kwam de heer Van Ooijen ook. Piet heeft de baby toen overgedragen aan Van Ooijen.” Op de fiets pendelde Beppie regelmatig naar haar dochter. Zelf kon ze niet langer bij het echtpaar De Vries blijven. “De hele straat werd afgezet en alle mannen moesten het huis uit. Maar ze zochten ook een meisje dat een distributiekantoor had overvallen. Toen ze de ene kant van de straat gecontroleerd hadden en aan onze kant begonnen ben ik snel overgestoken naar Nathan en Dien Bosboom*. Op dàt moment ben ik gaan roken. Ik wist van de zenuwen niets anders te verzinnen. Na die actie ben ik naar Piets oudste broer gegaan, op de Westzanerdijk. Daar heb ik voor het huishouden gezorgd.”

Geen kans

Het waren angstige tijden. Beppie: “Onderduiken was verschrikkelijk… heel erg. Je kind moeten afstaan zonder dat je wist of je het ooit terugkreeg, dat was vreselijk. Altijd de angst dat er met jou of met het kind wat zou gebeuren. (…) Ik heb drie jaar in angst gezeten. Iemand die zat ondergedoken en zegt nooit bang te zijn geweest… dat kan niet. En al helemaal niet als je op straat kwam, zoals ik. Als je gepakt werd als verzetsstrijder ging je ook naar een concentratiekamp, maar verzetsstrijders kwamen ook wel eens vrij. Maar als ik gepakt werd was het twee keer zo erg: als verzetsvrouw en als jodin. Voor mij bestond er geen enkele kans.”

Bevrijding

Tijdens de nadagen van de bezetting verbleven Piet Bosboom en Beppie Nunes Nabarro in een Zaandijkse woning aan de Wilhelminastraat 34. Daar maakte ze ook de bevrijding mee. Na de oorlog keerde ze met haar dochter terug naar Amsterdam. Ook haar echtgenoot overleefde de Holocaust.

Zie verder Beppie Nunes Nabarro-Ephraïm* in Zaandijk.

1 Schaap, E. Vrijgevochten. Zaans verzet in nationaal perspectief (1940-1945); Rechtvaardigen onder de Volkeren; Uittenbogerd, D. Oorlogservaringen van mijn grootouders; Het Parool (2-3-2011)