Philipson (Michel)

Laatste wijziging: 27 april 2016

Echtpaar Michel Philipson (‘s-Hertogenbosch, 23-11-1910)1 en Eva Philipson-Colthof (Oss, 4-3-1908)

Michel was het derde kind van Elias Philipson en Rika Waissel.2 Zijn broer Isaac (‘s-Hertogenbosch, 1902) was in de jaren 1929-1942 rabbi in Hoogeveen, zijn broer Jacob (Hoogeveen, 1903) voor de oorlog schrijver bij het joodse weeshuis van Leiden. Eva was een van de zeven kinderen van Aaron Colthof en Eva Hirsch. Michel en Eva trouwden op 21 augustus 1941 in Oss. In de tijd dat Michels moeder stierf (20 april 1943, bij Michel thuis), had het echtpaar een dochter, Esther. Zij kwam op 29 december 1942 in Amsterdam ter wereld. Tijdens de ‘evacuatie’ woonde het echtpaar op de Zaandamse Mozartstraat 11, waar ze drie dagen voor hun huwelijk werden ingeschreven.

Voor de oorlog

Voor zijn huwelijk woonde Michel Philipson waarschijnlijk een tijdje op kamers bij de familie Polak*, op Westzijde 262c. Voordien woonde hij in Rotterdam, op de Nieuwe Binnenweg 178a. Vanaf april 1939 woonde hij op de Gedempte Gracht 76 en -een half jaar later- op de Hoogendam 16a. De jonge gazan werd in het voorjaar van 1939 als voorzanger en leraar geïnstalleerd.3 Hij was sinds april 1939 initiator en redacteur van de drie nummers Joodsch Zaandam die in 1939 en 1940 verschenen.4 Het blad bestond uit vier getypte pagina’s en was verluchtigd met een enkel tekeningetje.

Joodsch Zaandam nr. 1

Het eerste nummer van Joodsch Zaandam verscheen in september 1939 ter gelegenheid van Rosj Hasjana, joods Nieuwjaar. Links van de titel is een tekening zichtbaar van de Zaandamse synagoge en rechts die van een molen. Bestuursvoorzitter Jos Pais* schreef het voorwoord. Hij noemde ‘de joodse krant voor de Kehille Zaandam’ het ‘geestesproduct van onzen Eerw. Heer Philipson’. Een vereniging onder leiding van Jos’ vrouw Sientje droeg overigens reeds de naam Joodsch Zaandam. De jonge opperrabbijn Philip Frank (1910) uit Haarlem tekende voor het openingsartikel. Hij was in 1937 benoemd. Het tweede bezinnende stuk over het nieuwe jaar was van de hand van Philipson en heeft als titel ‘De spiegel van de ziel’. De redacteur sloot het nummer ook af, met een zegenwens onder de kop ‘Aan mijn Gemeenteleden’.

Joodsch Zaandam nr. 2

Het tweede nummer, getiteld ‘Chanoeko 5700’, is gewijd aan het Chanoeka-feest op zondag 10 december 1939. Dit keer schreef de gazan het inleidende stuk en gaf de opperrabbijn zijn reflecties op de feestdag. Het laatste nummer kwam uit in januari 1940. Het had het 75-jarig jubileum van de synagoge tot onderwerp. Michel Philipson was secretaris van het jubileumcomité, Lion Brilleslijper* voorzitter en Catharina Groen* penningmeester. Het feest werd op zondag 21 januari gevierd. Op die dag werd tevens een foto gemaakt van de rond opperrabbijn Frank gezeten bestuursleden en godsdienstleraar.5

Joodsch Zaandam nr. 3

Het openingsstuk in de laatste editie van Joodsch Zaandam is geschreven door Jos Pais. Een korte theologische bijdrage van Philip Frank staat op de tweede bladzijde, en een bezinning op ‘Nieuw Leven’ door Michel Philipson op pagina 3. Verschillende andere gemeenteleden, voorzitters van enkele verenigingen en commissies schreven gelukwensen vanwege het 75-jarig bestaan. In alle nummers staan verder mededelingen van huishoudelijke aard, zoals de begintijden van de twintig diensten ’ter synagoge’ tussen 13 september en 7 oktober 1939, de namen van negen nieuwe leden of families (van wie zeven Duitstalig), de namen van de twaalf – later tien – leden van de jubileumcommissie en het jubileumprogramma zelf. De laatste pagina van elk nummer heeft steeds de rubriek Voor de Jeugd, geschreven door R. Slagter.

Dreigende situatie

Opvallend zijn de twee bijdragen van vice-voorzitter en parnas Georg Rosenbaum*. In het eerste nummer schreef hij een Duitstalig stukje over saamhorigheid: ‘Eín Glaube, eín Schicksal, eíne Gemeinschaft’, in het derde nummer een Nederlandse bijdrage aan de hand van de wapenspreuk ‘Je maintiendrai’. Hij was zeer duidelijk over de dreigende situatie voor de joden in 1939-1940. Dat gold eveneens voor Lion Brilleslijper en Jos Pais en zijn vrouw bij hun gelukwensen in nummer 3. Ook de kinderbijdrage in het eerste nummer is preciezer over de benauwende situatie, hoewel die aan de joden zelf geweten wordt: “En als je het nog niet zelf leest, dan hoor en zie je toch overal, dat er in het afgelopen jaar heel veel nare dingen zijn gebeurd (…) Jullie weten ook wel, dat het vooral de Joden zijn, die zoveel verdriet hebben (…) En in die Touro [Tora/bijbel] staat ook precies, wat er zal gebeuren wanneer niet alle Joden doen wat God geboden heeft. En veel daarvan komt nu uit.”

Gazan Philipson

De angstige situatie voor de Europese joden komt slechts zijdelings aan de orde in de bijdragen van de rabbijn en de gazan. Philip Frank schreef in zijn openingsbeschouwing van het eerste nummer: “Zoo staan wij dan nu in het bange, duistere heden. Wij hopen op een betere toekomst.” Philipsons afsluitende zegenwens geeft een mogelijk toepasselijk verhaaltje: “Er waren eens twee honden, die elkaar haatten. Toen de een door een wolf werd aangevallen, zei de ander: ‘Als ik hèm niet help, zal de wolf hèm doden en mij morgen aanvallen.’ Toen keerden zij zich gezamenlijk tegen den wolf en doodden hem. Dat is gemeenschapszin!”

Opperrabbijn Frank

De inzet van deze geestelijke leiders van de Zaandamse religieuze joden leek eerder spiritueel en slechts indirect politiek. Alleen in het laatste nummer werd de opperrabbijn iets concreter. Hij zinspeelde op de vluchtelingen uit Duitsland en op de Kristallnacht: “Het wereldbeeld is wel zeer veranderd, van de wijzigingen in den toestand der Joden geeft de vergelijking met de samenstelling der Zaandamsche Gemeente van toen met die van nu op treffende wijze uiting. Veel is ook gebleven, gelukkig. Zoo staat dan ook onze sjoel nog daar, hecht en sterk. Wij zijn dankbaar dat ons bedehuis niet door geweld een ontijdig einde bereid is, dat de redeloze haat niet tot hiertoe heeft kunnen doordringen.” Als represaille voor een aanslag werd Philip Frank begin februari 1943 met twee andere prominente leden van de joodse gemeente Haarlem en zeven niet-joodse gijzelaars gefusilleerd in Overveen.6

Oorlog

Op het formulier voor niet-radiobezitters vulde Michel op 29 april 1941 als beroep ‘godsdienst-onderwijzer’ in. Het Adresboek voor de Zaanstreek 1941 houdt het op ‘leeraar Israëlitische Gemeente’. Op de basislijst wordt Michels beroep omschreven als ‘Gottesgelehrter’. Het beroep beschermt hem en zijn vrouw in januari 1942 niet tegen het gedwongen en bezitloze vertrek naar Amsterdam. In de hoofdstad bleef hij zo lang mogelijk betrokken bij de geestelijke verzorging van de snel afbrokkelende Zaans-joodse gemeenschap.

Voormalig synagogebestuur

Philipson schreef op 30 juni 1942 als ‘voormalig secretaris van de ontbonden Nederlands-Israëlitische Gemeente Zaandam’ vanaf het Amsterdamse adres Nieuwe Prinsengracht 8 II een brief aan de burgemeester van Koog aan de Zaan.7 Godsdienstleraar Philipson en zijn vrouw stonden daar na hun verdrijving uit Zaandam vanaf 23 mei officieel ingeschreven. Een verdieping hoger woonde de conrector van het Nederlands-Israëlitisch Seminarium, Isaac de Jongh. Het adres Prinsengracht 8 staat ook vermeld in een brief van 20 april 1942 aan dezelfde functionaris.8 Dit keer was de afzender enkel ‘het voormalig kerkbestuur’. Naast Philipson kon ook Arnold Vet* zich ‘voormalig secretaris’ noemen. Hoe dat ook zij, de kille Zaandam had zichzelf intussen ontbonden verklaard. De gemeente Koog aan de Zaan wist de voormalige voorzanger echter te vinden. Op 24 maart 1943 verhuisde het echtpaar Philipson naar de Tugelaweg 138 I.

Vervolg

In het Nieuw Israelietisch Weekblad is ruim dertig jaar na dato sprake van een door Philipson ondernomen ‘vlucht van de Sammelplatz aan de Polderweg in Amsterdam’. Ze keerden kort terug naar hun woning, maar in 1943 belandden Michel Philipson en zijn echtgenote in huis bij het jonge stel Albert Warmelink (1915) en Martina Warmelink-Vloedgraven (1917). Die woonden bij Martina’s ouders Jan en Dina Vloedgraven, in een kleine boerderij aan de rand van Lemele (Overijssel). De onderdakgevers verzorgden het stel en deden zelfs hun best om kosher eten te bemachtigen voor het orthodox-joodse echtpaar. De Philipsons waren niet de enige onderduikers op de boerderij. In de loop der jaren kwamen er steeds meer joodse onderduikers. Door hun werkzaamheden werden de echtparen Warmelink en Vloedgraven in 1997 door Yad Vashem erkend als Rechtvaardigen onder de Volkeren.

Esther

Esther Philipson belandde via een eveneens ondergedoken oom (Jakoov Shalom Hirsch) in huis bij de Amsterdammer Jan Meilof Yben en zijn familie, een student. Hij regelde schuiladressen voor veel joodse kinderen en had zo’n tweehonderd joden onder zijn hoede. Esther bleef er drie maanden en werd toen, in januari 1944, overgebracht naar Johan en Corrie Rombach in Amersfoort. Dit jonge echtpaar wist haar naam niet en noemde haar Mientje. Ze bleef er tot juni 1945. In 1964 emigreerde Esther naar Israël, maar ze bleef ook nadien contact houden met haar pleegouders.

Haarlem

Alle drie Philipsons overleefden de Sjoa. In de periode 1947-1965 was Michel secretaris, leraar en voorzanger van de Nederlands-Israëlitische Gemeente te Haarlem. Hij overleed op 17 september 1986 in Jeruzalem.

Verwanten

De broers van Michel, die beiden met een meisje Simons uit Oosterhesselen trouwden, overleefden de vervolging niet. Isaac stierf apart van zijn vrouw en twee kinderen. De echtgenote van Jacob bleef in leven. De vader, twee broers en hun gezin, een zwager en een zuster van Eva werden eveneens slachtoffer van de volkerenmoord.