Oostzaan
Laatste wijziging:
Inleiding
In Oostzaan woonden in de negentiende en begin twintigste eeuw weinig joden. Een van hen was de jonge Isaac Hagenaar (Amsterdam, 1891). Hij werd op 9 november 1918 medeoprichter en eerste voorzitter van de woningbouwvereniging Oostzaansche Volkshuisvesting.1 Isaac was met zijn vrouw en drie kinderen in 1914 naar Oostzaan gekomen. Vier maanden eerder hadden zijn ouders zich al met de andere acht kinderen in het dorp gevestigd. Volkshuisvesting was met dergelijke grote gezinnen een voor de hand liggend thema. Isaacs zus Leentje* (1895) zou in Oostzaan blijven.
Buitenlands
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren de meeste joodse inwoners in Oostzaan van buitenlandse afkomst. Op 15 juni 1940 gaf burgemeester J.W. Zigeler aan Binnenlandse Zaken de namen door van zeven Duitse en Poolse vreemdelingen. Zij hoorden bij de vluchtelingen die vanaf 1933 naar Oostzaan waren gekomen om aan de nazi’s te ontkomen.2 In het dossier van burgemeester Zigeler (1932-1941) zijn 38 dossiers te vinden van vreemdelingen die in Oostzaan om een verblijfsvergunning vroegen.3 De twaalf joodse vreemdelingen die op 28 februari 1942 door de wethouder als ‘evacueerbaar’ werden opgegeven zijn slechts degenen die in Oostzaan wilden en konden blijven.
Hulporganisatie
Waarom waren er, vooral tussen 1938 en 1940, absoluut en relatief zoveel buitenlandse joden in een kleine gemeente als Oostzaan? Natuurlijk speelde de nabijheid van Amsterdam met zijn grote joodse populatie een rol. Maar er is een directere verklaring. Het kleine Oostzaan ontwikkelde vanaf 1938 een hulporganisatie voor vluchtelingen. Amsterdam had het Comité voor Joodsche Vluchtelingen (CJV), Zaandam het Joods Crisis Comité en ook Oostzaan had zijn eigen organisatie, al weten we daar weinig van. Uit de correspondentie van de burgemeester blijkt dat er veel contact was met het Amsterdamse comité. In ieder geval speelden de joodse inwoners Leopold Pelziger*, Leentje Schouten* en Jack Streim* een belangrijke rol. Het vluchtelingennetwerk van familie en vrienden deed ook zijn werk. Pelziger bracht bijvoorbeeld zijn dochter Dolli en haar man, de swing-violist Jean Freund*, naar het dorp, en door hen kwam collega-musicus Hans Feith* met zijn vrouw naar Oostzaan. Daarnaast was er medewerking op het gemeentehuis, in ieder geval van ambtenaar M.C. Beerling. Gaat men uit van de joodse inwoners van buitenlandse afkomst en hun joodse gezinsleden die tussen 1933 en 1945 korte of langere tijd in Oostzaan woonden, dan komt men, op grond van de tot nu toe bekende gegevens, op een totaal van 75 mensen.4 Hiertoe wordt dan ook de baby van een Poolse vluchteling gerekend, die er in 1943 onderdook. Vanwege hun inzet voor dit kind werd in de periode na de oorlog aan de volgende personen de Yad Vashem-onderscheiding ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’ toegekend: Constantia Barzelay-Degenkamp, Marcelis Beerling, Dirk en Neeltje Bakker en Hendrik en Maretje Kamminga-Spaans (de laatsten in Tuindorp-Oostzaan).
Lees meer
Emigratie
Van deze 75 personen kwamen 26 mensen om het leven tijdens de Sjoa en gelden drie personen als vermist (samen 39%). De overige 46 (61%) overleefden de oorlog, van wie minimaal achttien door emigratie. Van de 75 joodse vluchtelingen emigreerden er zeker vijftien naar de veilig gebleken landen Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Ecuador, Chili en Paraguay. Twee mensen gingen eind 1939/begin 1940 naar België. Eén vluchteling keerde toen terug naar Duitsland. Zij maakten de bevrijding mee.
Kampen
Twaalf personen vertrokken naar andere plaatsen in Nederland: Amsterdam, Arnhem, Den Bosch, Zandvoort. Vier van hen bleven in leven. Tien vluchtelingen vertrokken met onbekende bestemming. Vijf van hen overleefden. Veertien ’tijdelijke’ vluchtelingen moesten in februari 1940 naar de Nederlandse kampen Westerbork (vrouwen en kinderen), Hoek van Holland (mannen) en Den Haag (een meisje). Twee van hen gelden als vermist. Twee anderen en drie kinderen die in Amsterdam stonden ingeschreven, kwamen om het leven. De tien overigen overleefden. Drie anderen moesten in het najaar van 1940 naar Westerbork. Eén maakte de bevrijding mee. De andere twee, moeder en kind, gelden als vermist. Vijftien joodse vluchtelingen verlieten onder dwang Oostzaan in de periode maart-oktober 1942. Zeven van hen kwamen om, acht personen overleefden.
Totalen
Een kind van een ondergedoken vluchteling, Margôt, werd in Oostzaan ’te vondeling gelegd’ en overleefde de jodenvervolging. Drie niet-joodse buitenlanders –Anna Millenick*, Franz Fischer en Guillaume Heiman- vielen niet onder de rassenwetten. Men kan hen wel bij de groep tellen die in het dorp werd opgevangen. Anna overleefde in ieder geval de jodenvervolging. Het totaal van de bekende buitenlandse vluchtelingen komt daarmee op 78. Ambtenaar Beerling schreef na de oorlog over de vluchtelingen: “Nog voor de Duitse inval in ons land konden verschillenden hunner nog emigreren; meerdere werden naar een kamp overgebracht o.a. Hoek van Holland en Westerbork. Nooit is gebleken hoeveel aan hun noodlot zijn ontkomen.”5 Over dat laatste is nu meer bekend. Minimaal 49 personen ontkwamen.
Aanmelding
Net als in de andere Zaangemeenten moesten in het voorjaar van 1941 inwoners ‘van geheel of gedeeltelijk joodschen bloede’ een aanmeldingsformulier invullen. Door beantwoording van de daarop gestelde vragen maakte de persoon in kwestie duidelijk of de aanduiding J (‘voljood’), dan wel BI -later GI (‘halfjood’)- of BII -later GII- (‘kwartjood’) van toepassing was. Die hoedanigheden werden genoteerd op de persoonskaart van het bevolkingsregister. Voor het ingevulde formulier kreeg men een Bewijs van Aanmelding. Hierop stonden onderaan het aantal joodse grootouders. Voljoden kregen bij de uitreiking van het nog in te voeren persoonsbewijs twee J’s in deze legitimatie gestempeld.
Rijksinspectie
Het landelijk overzicht dat de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters in mei 1942 over de aangemelde personen publiceerde6, gaf de stand van zaken weer per 1 oktober 1941. Daaruit blijkt dat er in Oostzaan op dat tijdstip 25 personen ‘van joodschen bloede’ woonden: veertien ‘voljoden’, van wie acht mannelijk en zes vrouwelijk; negen ‘halfjoden’ (vijf mannen en vier vrouwen) en twee ‘kwartjoden’ (een man en een vrouw). Meer dan de helft van de joodse aanmeldingen, dertien personen, is buitenlander.
Burgemeesterslijst
Op 28 februari 1942 stuurde wethouder J. de Lange op last van de Commissaris van de Provincie de namen van een speciale groep joodse ingezetenen naar de Zentralstelle: de evacuatiekandidaten.7 De Commissaris stuurde zijn verzoek op 27 februari en noemde 10 maart als uiterste datum van inlevering. Oostzaan reageerde met kerende post en was daarmee de eerste van de Zaanse gemeenten. Kwartjoden en de meeste halfjoden vielen af. Alleen halfjoodse gezinsleden en daarnaast de ‘arische’ partners van voljoodse gezinshoofden hoorden, met de voljoden, op de lijst met ‘evacués’. De gemeente telde zestien evacueerbare inwoners. Twaalf van hen behoorden tot de resterende groep van buitenlandse joden of was daarmee verbonden. De Oostzaanse adressen waar zij verbleven, lagen merendeels in nieuwere straten. Deze werden aangeduid met een letter en een cijfer, plus soms een toevoeging (bijvoorbeeld A91d voor Zuideinde 443). De notering op de lijst was niet geheel volgens de ingewikkelde voorschriften. Evenals de secretarieën van Krommenie en Zaandijk nummerde Oostzaan de joodse burgers niet individueel, maar groepeerde de gemeente hen naar huishouden en vervolgens alfabetisch naar de eerste naam van het huishouden, die van het gezinshoofd. Daarnaast werden de ‘arische’ partner en de drie halfjoodse kinderen van gezinshoofd Max Reiter* niet op de lijst gezet.
Politielijst
De dag van de verdrijving uit Oostzaan was dezelfde als in Koog aan de Zaan, 30 maart 1942. Uit een nota over de Evacuaties van de Joodsche Raad (31-3-1942) komt als officiële datum overigens 31 maart naar voren.8 Om het gedwongen vertrek te kunnen controleren, werd een van de doorslagen van de burgemeesterslijst genomen en werd in de adreskolom met rood potlood het cijfer gezet dat bij de woning hoorde (1-6). De zestien personen konden zo in zes woningen worden gegroepeerd. Zoals uit een opmerking op een bewaard gebleven exemplaar blijkt, werd deze indeling al op 14 maart 1942 gemaakt. Ook de gebruikte doorslag van de burgemeesterslijst deed dienst als controlemiddel.
Details
Bij twee gemengd gehuwden werd met rood potlood ‘mischehe’ geschreven, wat wilde zeggen dat zij mochten blijven. Bij de Hongaarse vluchteling Pollak* staat ‘blijft’ geschreven. De twaalf niet-Nederlandse ingezetenen zouden op 30/31 maart 1942 naar Westerbork moeten gaan, op Laszlo Pollak na. De drie Nederlandse joden die niet gemengd gehuwd waren, moesten naar Amsterdam vertrekken. Uit het Oostzaanse bevolkingsregister blijkt echter dat drie vluchtelingen het dorp voor de 31ste verlieten. De anderen werden tussen april en juli uitgeschreven, en de vluchtelingen niet naar Westerbork. Er lijkt dus geen sprake te zijn geweest van één datum voor het feitelijk vertrek. Huissleutels en inventarislijsten van alle bezittingen moesten aan de politie worden gegeven. In de weken erna werden in de meeste gevallen woningen leeggehaald door de Hausraterfassung, geassisteerd door een expediteur als de firma Puls.9 Maar in een kleine gemeente als Oostzaan, met een eigen veldwachter die de vluchtelingen al jaren kende en een gemeentesecretarie die nogal anti-Duits was, hoefde het niet volgens het boekje te lopen.
Overlevenden
In de Sjoa werden van de veertien Oostzaanse niet-gemengd gehuwden die op de politielijst stonden negen personen vermoord: de weduwe Eisner-Warschauer*, Herman Feinstein*, Laszlo Pollak, de jonge Leo Rozenszajn* en zijn moeder Fajga Rozenszajn-Korn*, het echtpaar Schuitevoerder-Jacobs* en het echtpaar Seligmann-Silberbach*. Zeven behoorden tot de vluchtelingengroep. Twee mensen werden lange tijd opgegeven als ‘vermist’. Eén van hen, Fajga Korn, wordt sinds kort beschouwd als zijnde omgekomen. Bianka Feinstein-Goldberg* bleef in leven. De overige vier personen overleefden eveneens; het echtpaar Streim-Bierman* door onder te duiken. De twee gemengd gehuwden, van wie alleen Leentje Schouten* in Oostzaan bleef, leefden onder grote druk. Zij moesten de jodenster dragen en werden bedreigd met dwangarbeid en verplichte sterilisatie.
Plaquette
Op 28 april 2005 werd een herdenkingsplaquette geplaatst op de zijgevel van de woning Zuideinde 443, het huis waar een groot deel van de joodse vluchtelingen woonde. Omdat dit gedeelte van Oostzaan in 1966 overging naar de gemeente Amsterdam werd de onthulling gedaan door de stadsdeelvoorzitter van Amsterdam-Noord. De tekst op de plaquette luidt:
Op Zuideinde 443 woonden dertig van de 75 joodse vluchtelingen die tussen 1933 en 1939 uit Duitsland, Polen en Oost-Europa naar deze buurt en Oostzaan kwamen, op de vlucht voor het nazi-bewind. Zij vonden hier tijdelijk onderdak. Sommigen verlieten Nederland op tijd, anderen overleefden kampen en vervolging niet. Een kind was ondergedoken in deze omgeving. Gedenkt hen en die hen hielpen.
Voetnoten
1 Historische collectie van Jelle Brinkhuijsen; Hanneke de Jong in Aktief, 2 mei 1988
2 Brinkhuijsen J., Ligtvoet P. en Takkenberg W. Joodse vluchtelingen in Oostzaan/Oostzanerwerf gedurende de jaren 1933-1945
3 Gemeentearchief Zaanstad, Gemeente Oostzaan 1934-1973 (nummer 492-493)
4 Joodse vluchtelingen in Oostzaan/Oostzanerwerf (p. 17)
5 GAZ Belevenissen van een Oostzaanse secretarie-ambtenaar tijdens de jaren 1940-1945 (p. 7)
6 NIOD Statistiek der bevolking van joodschen bloede in Nederland
7 Handtekening op de lijst van het NIOD-archief; Mededeling van Jan Vonk uit Oostzaan (april 1999)
8 NIOD, Archief Joodse Raad, Tweede Nota J. Brandon, punt 3 (31-3-1942)
9 Zie de ‘evacuatie’ van Zaandam*
Joden op evacuatielijst
Joden niet betrokken bij de jodenevacuatie van 1942
Joodse onderduikers