Zaandam
Laatste wijziging:
Inleiding
Rond 1800 vestigden zich de eerste joden in Zaandam, gesteund door de pas doorgevoerde gelijkstelling met andere burgers.1 De meesten waren kooplieden en venters. Veel andere beroepen waren hen in de eeuwen daarvoor niet toegestaan. In een huis aan de Rozengracht en later een pand aan het Kuiperspad richtte de gemeenschap een synagoge in. Daar werd ook joodse les gegeven. In 1839 telde men in Zaandam 125 joden. Dat kwam overeen met 1% van de bevolking, en die verhouding zou zo de hele eeuw blijven. De toegenomen inburgering van de joodse gemeenschap maakte het mogelijk om in de tweede helft van de negentiende eeuw een echt gebedshuis te bouwen. Het meeste geld hiervoor kwam van buiten, tot aan het koninklijk huis toe. De nieuwe synagoge (1865) verrees op de oude plaats -intussen Gedempte Gracht geheten- en was ontworpen door stadsarchitect Immink. In 1890 opende de joodse begraafplaats aan de Westzanerdijk. Beiden bestaan nog, de laatste is in gebruik in zijn oorspronkelijke functie.
Beroepen
In 1900 woonden er 171 joden in Zaandam. Velen hadden een eigen zaak. Bekende namen waren Van Thijn* (vlees, brood, porselein), Meijer* (vlees), Drukker* (galanterieën), Peereboom* (fruit) en Vet* (goud en zilver). Uit het noorden des lands was de familie Pais* gekomen. Zij handelde in touw, leer en scheepsbenodigdheden. Ook de families Drilsma* (textiel) en Löwenstein* (fabrieksarbeider) zouden zich vanuit Friesland en Groningen in Zaandam vestigen. Als nieuwe beroepen doken in 1900 ook een joodse tandarts, een leraar en een dansmeester op. De gemeenschap werd divers. Het traditionele jodendom kalfde af. Twee kinderen van voorzanger Izak de Haan, die in 1885 naar Zaandam kwam, getuigden er op onderling zeer verschillende manier van: de grote schrijvers Carry van Bruggen en Jacob Israël de Haan.2
Lees meer
Niet religieus
Een arbeider als Wolf Bosboom* , die rond 1910 naar Zaandam kwam, was socialist en gemengd gehuwd. De kinderen van het gezin Levie Smit* trouwden alle drie niet-joods. Het fabrikantengezin dat eigenaar was van de essencefabriek Polak & Schwarz* was humanistisch. Ook dokter Eisendrath* en lyceumleraar Polak* hadden geen directe band met de religieuze joodse gemeenschap. De kosjere slagers en bakkers verdwenen. De joodse school had te weinig leerlingen en moest sluiten. Na 1926 was er geen voorzanger meer.
Buitenlandse joden
In de jaren ’30 nam het aantal joodse inwoners weer toe, zowel traditioneel als modern ingesteld. Dat was vooral te danken aan de komst van Duitse vluchtelingen vanaf 1933, het jaar van de machtsovername door Hitler. Volgens de opgave van historicus P. Heere kwamen er, Oostzaan niet meegerekend, 132 joodse vluchtelingen naar de Zaanstreek.3 Bijna allen vestigden zich in Zaandam en begonnen er een eigen bedrijf, vaak geholpen door hun sociale en commerciële netwerken. Hein Petersen*, wiens vrouw joods was, zette een parfumeriefabriekje op. Het echtpaar Lewkowicz* maakte confectie, de Popperts* dameshoeden, Izak Führer* begon een schoenenzaak. De politicoloog Georg Rosenbaum* schoolde zich om tot chemicus. Hij werd voor de buitenlandse joden lid van het synagogebestuur en vertegenwoordiger van de Joodsche Raad.
Pressie
Uit een brief van 20 december 1937 blijkt dat het Zaandamse synagogebestuur aan het in Amsterdam gevestigde Comité voor Joodsche Vluchtelingen heeft gevraagd om druk uit te oefenen, opdat in de Zaanstreek gevestigde joodse vluchtelingen de synagoge zouden bezoeken. Het comité wilde hier echter niets van weten. “Wil een vluchteling, al geniet hij steun van een Joodsche instantie, niet de synagoge bezoeken, dan is er geen enkele instantie bevoegd te dien opzichte pressie op hem uit te oefenen. Natuurlijk mag men door bezoek en door met hem te spreken trachten hem tot het bijwonen der diensten te bewegen, maar een interventie van ons Comité, dat toch voor de vluchtelingen het karakter van een officieele instantie heeft, zou een ontoelaatbare inmenging zijn in een persoonlijke aangelegenheid.” Verder dan het sturen van een verzoek aan de vluchtelingen om zich aan te sluiten bij de Nederlandsch Israelietische Gemeente Zaandam wilde het Comité voor Joodsche Vluchtelingen niet gaan.
Comité
In november 1938 kwam het Joodse Vluchtelingen-Comité Zaanstreek tot stand, dat geld inzamelde voor het Noodfonds in Amsterdam. In het comité van aanbeveling zaten enkele bekende namen: de Zaandamse burgemeester J. in ’t Veld, de joodse leraar M.L. Polak, de Wormerveerse burgemeester A. Slager en de arts A. Pelt. In de navolgende maanden zorgde het comité door middel van inzamelingen voor bijdragen aan het in Amsterdam gevestigde Noodfonds onder leiding van A. Ascher en D. Cohen (de latere leiders van de Joodse Raad). In januari 1939 ontstond er in Zaandam ook nog een Jeugdactie, die dezelfde doelstellingen had als het Vluchtelingen-Comité. Joop Westerweel uit Bilthoven kwam enkele malen naar Zaandam om de oprichters te ondersteunen. Hij zou een paar jaar later binnen de Nederlandse illegaliteit een belangrijke rol innemen bij het redden van joodse onderduikers, maar de oorlog niet overleven.
Synagoge
Als gevolg van de opleving van het jodendom kregen de kinderen weer joodse les en kon in 1937 godsdienstleraar Vis worden aangesteld. Zijn jonge opvolger, Michel Philipson*, bracht zelfs een blad tot stand, Joodsch Zaandam.4 Het derde en laatste nummer verscheen bij gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de sjoel. Dat werd op 21 januari 1940 gevierd. Opperrabbijn Frank sprak tussen de regels door over de brandende synagogen in het Duitsland van de Kristallnacht. De Zaandamse burgemeester In ’t Veld zei in zijn gelukwens dat hij zich weliswaar een vreemde in het kerkgebouw had gevoeld, maar niet ‘in een volksvreemde kring’. ‘Wij kunnen het eens zijn al verschillen wij naar het uiterlijk’. Hij hoopte dat de gewetens- en geloofsvrijheid ‘zou behouden worden tot in alle eeuwigheid’.5 Die hoop werd drie en een halve maand later de bodem in geslagen.
Jacob IJdenberg
In de zomer van 1942 probeerde NSB-wethouder Jacob IJdenberg in zijn andere hoedanigheid, als makelaar, de synagoge te verkopen aan de gemeente Zaandam. “Ik heb dit gedaan, daar ik het als een normale makelaarszaak beschouwde en er geen kwaad in zag”, verklaarde hij na de oorlog. De winst zou in handen komen van de Duitse roofbank Liro. De directeur van de Zaandamse dienst Gemeentewerken, Wouter Zuurmond, zag echter niets in het verkoopplan: “Op aandringen van IJdenberg zou [burgemeester Hendrik] Vitters hiertoe zijn overgegaan, doch in samenwerking met anderen heb ik dit weten te voorkomen.” IJdenberg slaagde er wel in om een flink aantal andere Zaanse panden die tot 1942 in joodse handen waren te verkopen of te verhuren. Hij ontving daarvoor commissie.
Paardenstal
De synagoge werd na de jodenevacuatie gebruikt als paardenstal, geplunderd en vernield. Tot het laatst toe zou het gebedshuis misbruikt worden door Duitse soldaten, zoals blijkt uit dagboekaantekeningen de dato 15-4-1945 van de Zaandammer Andries Bouman: “Vinkenstraatschool, Garage Jan Does en Synagoge zitten weer vol soldaten. Het schijnt dat zij ons toch gaan ‘verdedigen’. Nog zijn wij er niet.”
Zilveren voorwerpen en hypotheek
De hoofdopzichter van Gemeentewerken, Dirk Voet, had naar eigen zeggen zilveren voorwerpen onder de vloer verborgen. Na de oorlog waren die verdwenen. Zes Torarollen zouden gespaard zijn gebleven, maar onbekend is waar ze zijn. Het naoorlogse kerkbestuur, Jos Pais, Jacob Drukker en Jacques Snoek, moest in 1953 plotseling aan het Nederlandse Beheersinstituut (NBI) ruim 4500 gulden betalen. Het bleek om een hypotheek te gaan die in augustus 1944 door de Commissaris voor Niet-Commerciële Verenigingen en Stichtingen was afgelost. Deze CNCV had de Nederlands-Israëlitische Gemeente van Zaandam indertijd ontbonden en niets gedaan om plundering en verwaarlozing van de synagoge tegen te gaan. Het NBI kwam nu wel met een rekening. Wie deze hypotheek ooit had opgenomen en met welk doel was onduidelijk. In de tijd van de bouw van de synagoge, 1864-1865, was geen hypotheek opgenomen. Na de oorlog bleek de administratie van de NIG-Zaandam door de Duitsers te zijn vernietigd. Toch accepteerde het naoorlogse kerkbestuur de vordering. Wel vroeg het aan het NBI om, gezien de kleine gemeenschap van zes gezinshoofden, genoegen te nemen met 3350 gulden. De hoofddirectie in Den Haag wees dit aanbod echter af en vond dat de joodse gemeenschap het hele bedrag moest betalen. Men kon het best een nieuwe hypotheek nemen.
Tonny Jansen
Het strafdossier van de Zaandamse politiecommandant Tonny Jansen, dat bij het Nationaal Archief in Den Haag ligt, onthult iets meer over de zwerftocht die een deel van de synagoge-inventaris maakte. Daarin zit onder meer een getuigeverslag van een collega van Jansen. Die vertelde kort na de bevrijding: “In juli 1943 werd door Ragut, kapitein van politie te Zaandam, luitenant Jansen, agent van politie Albers en chauffeur Van der Hoeven (misschien nog meer) de synagoge aan de Gedempte Gracht te Zaandam leeggehaald en naar het politiebureau te Zaandam gebracht o.a. een grote, antieke kast, lamp, ijzeren kist en andere voorwerpen, waaronder schilderijtjes en een leeuwenkop. De kast bleef voorlopig bij Ragut op de kamer, nadat Jansen met vlijt de versierselen (Davidsster) met een borstel eraf geslagen had. De lamp en de schilderijtjes werden in het kamertje van de typiste gehangen, op het politiebureau, de leeuwenkop bij Jansen en de kist, welke later bij de burgemeester kwam als wapenkist.” Op 22 mei 1945 verklaarde Tonny Jansen tegen rechercheur A. van Noort dat hij in zijn huis aan de Stationsstraat diverse gestolen goederen had. “Ik heb nog meer eigendommen van anderen in huis. De geldkist van de Joodse synagoge o.m., maar op alles wat niet van mij is heb ik een briefje geplakt met vermelding van eigenaar en datum, wanneer het bij mij gekomen is.” Aan die verklaring voegde Van Noort fijntjes toe: “Rapp. heeft deze briefjes gezien, het is opmerkelijk dat deze er zo nieuw uitzien.” Blijkbaar probeerde Jansen zijn huid te redden door op het laatste moment te doen alsof hij de gestolen artikelen zorgvuldig bewaarde, opdat ze na de oorlog terugkonden naar de rechtmatige eigenaars.
Vier muren
Jacob Drukker vertelde in 1965 wat er na de oorlog resteerde van de synagoge: “Er stonden nog vier muren, maar verder was alles kapot, totaal vernield. Er zat geen hout meer in of aan. Niet alleen de Duitsers hadden dat gedaan, ook de Zaandammers, allemaal van die goeie Zaandammers… Maar toch hebben wij alles weer opgebouwd, gerestaureerd. We hadden al die ruimte niet meer nodig, iedereen was vermoord, maar we moesten wel geld hebben. En daarom werd een deel van de synagoge verbouwd tot garage en kwam er in een ander deel een agentschap van Het Parool. Later werd dat een woning.”
Oorlog
Bij de Duitse inval van mei 1940 werd het via de media alle Duitsers of vreemdelingen van Duitse oorsprong verboden de straat op te gaan. Bij de familie Petersen* bleef men vijf dagen lang zo veel mogelijk thuis. Op 2 juli 1940 deden de Zaanse gemeenten per advertentie en aanplakbiljet een oproep: niet-arische vreemdelingen moesten zich op het politiebureau melden. Op 18 juli 1940 werd op verschillende joodse centrumwinkels de affiche ‘Nederlanders, koopt niet bij Joden’ op de ruit geplakt. Begin oktober van dat jaar moest alle overheidspersoneel een niet-joodverklaring ondertekenen. Wie dat niet kon, had de zeer uitgebreide joodverklaring in te vullen. Het bleek in feite een ontslagaanbieding te zijn, en op langere termijn een doodvonnis. Van de joodse docenten van het Gemeentelijk Lyceum, zoals conrector Koperberg*, en de wiskundeleraren Elte* en Van Dien* zijn afschriften bewaard gebleven. Eind oktober 1940 moesten joodse bedrijfseigenaren vergelijkbare verklaringen invullen.
Registratie
In de winter van 1941 werden alle inwoners ‘van geheel of gedeeltelijk joodschen bloede’ verplicht zich te laten registreren. Voor 24 februari moest men een naar waarheid ingevuld formulier bij de gemeente inleveren. Op weigering stond een gevangenisstraf van vijf jaar. Van één joodse inwoner van Zaandam is bekend dat hij zich -bijna per toeval- niet liet registreren. Het betrof Ies Löwenstein*. Het landelijk overzicht dat de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters in mei 1942 publiceerde over de aangemelde personen6 geeft de stand van zaken weer per 1 oktober 1941. Daaruit blijkt dat er in Zaandam op dat tijdstip 224 voljoodse (J) inwoners waren, evenveel vrouwen als mannen. De nazi-regels verstonden onder voljoden burgers met minimaal drie joodse grootouders. Mensen die één of twee joodse grootouders hadden, maar zelf de joodse godsdienst aanhingen, dan wel gehuwd waren met een voljood, golden eveneens als volledig joods. Als halfjood (GI) werden 44 personen beschouwd, en als kwartjood (GII) 34.7 De laatste groep werd niet systematisch vervolgd. Van de 224 Zaandamse voljoden had ruim 40% (92 personen) de niet-Nederlandse nationaliteit, van de 44 halfjoden waren er vijf buitenlands. 70% van de Zaanse joden woonde in Zaandam. In de gehele Zaanstreek waren op 1 oktober 1941 324 voljoodse inwoners geregistreerd.
Maatregelen
Eind april 1941 moesten de Zaandamse joden hun radio inleveren.8 Vanaf 1 september 1941 was het joodse (en soms ook halfjoodse) leerlingen verboden naar niet-joodse scholen te gaan. Het trof Regina Lewkowicz*, Barry en Conny Petersen*, Julie Vet* en andere kinderen. Op 25 november 1941 verloren Duitse joden in Nederland hun nationaliteit, door de toepassing van het Reichsbürgergesetz. Hun vermogen verviel aan het Duitse Rijk. Daarnaast werden alle niet-Nederlandse joden op 5 december van dat jaar opgeroepen tot ‘vrijwillige emigratie’. Aan Duitse joden was al eind september een eerste oproep gedaan. De Joodsche Raad stuurde aanvraagformulieren rond met 32 vragenlijsten.9 Vanaf nu leken de geruchten waar te zijn dat de niet-Nederlandse joden zeker weg moesten. “Naar Westerbork? Naar Amsterdam? Naar Duitsland? Naar Polen?”, vroegen Hennie Petersen-Stock en haar dochters zich af.10
Evacuatielijsten
Zoals gezegd, richtte de proef met de Zaandamse ‘evacuatie’ van 17-19 januari 1942 zich niet alleen op de voljoden, maar ook op hun niet-joodse partners en halfjoodse kinderen. Het moest blijkbaar snel en zonder te veel nuances plaatsvinden. Een waterdichte administratie was er niet. Een ambtenaar maakte handmatig een basislijst met Nederlandse en niet-Nederlandse voljoodse gezinshoofden en hun namen en adressen, de Aufstellung der hiesig wohnhaften Juden.11 Dat waren er 94, van wie 46 buitenlands. Achter de gevonden persoon zette hij een cijfer dat het aantal gezinsleden aangaf. Joods, halfjoods of niet-joods – daar gaf de lijst geen uitsluitsel over. Gemengd gehuwde vrouwen werden niet opgemerkt. De naam van Erich Poppert*, die belangrijk werd geacht voor de oorlogsvoering, werd naderhand doorgestreept. De weduwe Vet-Weinberg* was vergeten en werd later toegevoegd. Het totale aantal personen op de basislijst was 229, van wie 86 niet-Nederlands.
Aanvulling
Hierna werd een aanvullende lijst aangelegd, Weitere Aufstellung der hiesig wohnhaften Juden. Hierop werden alsnog de vijftien gemengd gehuwde joodse vrouwen genoteerd, met achter hun namen het aantal gezinsleden. Twee van hen stonden, anders benoemd, al op de basislijst voor gezinshoofden. Daarna vulde de ambtenaar de lijst aan met twee inwonende alleenstaanden: Emma Juchenheim* en Eva (Rosenbaum-)Kohle*. Emma Juchenheim was al meegeteld bij het gezin van haar dochter, Selma Eisendrath*. Tenslotte vulde de beambte het vergeten inwonend echtpaar Hans Jäger*, het vergeten gezin Elkan Speijer* en Erich Suschny* aan – hun familienamen kwamen tweemaal voor. Het totaal bij de Zaandamse ‘evacuatie’ betrokken huishoudens kwam hiermee op 110, het aantal personen op 278. 48 huishoudens -90 mensen- waren buitenlands. Met drie personen die pas tijdens de politieronde werden ontdekt, het gezin Mars-de Jong*, steeg het totaal tot 281 betrokken personen. Telt men het gezin Poppert mee, dat uit eigen beweging vertrok, dan komen er nog drie Nederlands-Duitse verdrevenen bij. De totale groep evacueerbare Zaandammers telt dan 284 mensen. In januari 1942 waren 63 van hen volgens het pijnlijk nauwkeurige bevolkingsregister niet joods, en vielen dus als partners (33) of kinderen van joden onder de Zaandamse proef-verdrijving.
VERLOOP ‘JODENEVACUATIE’
Woensdag 14 januari
Dat er een gedwongen vertrek zou zijn werd drie dagen tevoren, op woensdagavond 14 januari 1942, bekendgemaakt via een schrijven van de Joodsche Raad. Het heet ‘Aanwijzingen voor de evacuatie uit Zaandam’ (zie illustratie). Op zaterdag 17 januari diende men klaar te staan om naar Amsterdam te vertrekken, met als bagage slechts datgene wat men kon dragen. De politie moest toestemming geven en kreeg bij vertrek de sleutel. Men hoorde zich voor 15.00 uur op de Amsterdamse Nieuwe Keizersgracht bij de Joodsche Raad te melden (bij het ‘Bureau Evacuatie Zaandam’). De Raad zou helpen bij de voorlopige onderbrenging. Men mocht niet terugkeren naar Zaandam, ook niet voor werk.12 Ellen Weijl* en haar niet-joodse man Cor Inja ontvingen het vertrekbevel die avond, ‘krachtens een besluit van de burgemeester’, van twee politiemannen die om 22.00 uur met een motor voor hun huis stopten. Inja schreef na de oorlog dat ze het motorgeluid nooit meer zijn vergeten.
Donderdag 15 januari
In de winkel van Arnold Vet* , de secretaris van het synagogebestuur, kon men in de ochtend van 15 januari aan vier heren van de Joodsche Raad opgeven wie wegens ziekte of invaliditeit niet kon reizen. Een doktersattest moest als bewijs gelden. Barbara Petersen*(17), wier vader gevangen zat en wier moeder ziek was, herinnert zich nog de gang naar de bekende juwelierswinkel aan de Gedempte Gracht.
Vrijdag 16 januari
Op vrijdagochtend 16 januari ontboden de autoriteiten alle geregistreerde joodse gezinshoofden naar de synagoge aan de Gedempte Gracht 40. Daar moest men de persoonlijke gegevens van de gezinsleden overleggen. Die middag werd plotseling een uitzondering bekendgemaakt. De niet-Nederlandse joden moesten niet naar Amsterdam, maar naar het ‘Vreemdelingenkamp Westerbork’. Toen zal ook zijn gezegd, wat alleen uit de politierapportages blijkt, dat zij pas maandag 19 januari aan de beurt waren. Vermoedelijk was er te weinig politiepersoneel beschikbaar. Een brief van deze datum van de SS’er Wörlein, de leider van de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung, aan de commandant van het toen nog Nederlands geleide kamp Westerbork spreekt van ‘verkeerstechnische redenen’. Winterweer? In ieder geval lijkt Hauptsturmführer Wörlein de organisator van de jodenevacuatie te zijn geweest. Hij verwees in de brief naar een eerder telefoongesprek en vroeg commandant J. Schol een lijst te maken van de Zaandamse joden die in het vreemdelingenkamp aan zouden komen. Uit het late antwoord, 23 januari, met bijgevoegde namenlijst, blijkt dat het om niet-Nederlanders ging.
Politieronde 17 januari
Zaterdagmorgen maakten minstens acht politiemensen -zeker één rapportage is niet bewaard- de ronde langs de adressen van de Nederlandse joden. De dienstopdracht werd met pen op een klein briefje geschreven, dat als ‘loopbriefje’ kan worden beschouwd. De taken bestonden uit de volgende (zie illustratie):
– het aantal gezinsleden controleren
– de (hand)bagage vergelijken met de daarvan gemaakte inventarislijst
– de inventarislijst innemen (één is er bewaard gebleven, van koster Abraham David Drukker*)
– het huis afsluiten, de sleutels innemen en een kaartje met naam en adres daaraan hangen
– de huisdeur verzegelen
– de inventarislijst met sleutels en dit opdrachtbriefje inleveren ‘bij mij’ (de superieur).
Eronder stond een opgave van de eventuele zieken, die immers van tevoren hun naam hadden kunnen doorgeven. Met potlood is onderaan de briefjes geschreven: “Aanzeggen dat zij zich vóór 3 uur n.m. moeten melden bij den Joodschen Raad, Nieuwe Keizersgracht 58.” Volgens een nota van rond 23 januari 1942 gingen zes dagen eerder 123 personen naar Amsterdam.13 69 andere Nederlandse joden en hun gezinsleden kregen om de een of andere reden uitstel.
Kinderen Smit
Saul Smit* ging die dag wel. Hij kon 45 jaar na de oorlog nog niet uit zijn woorden komen: “En de politieagenten die me de ene dag -want ik was toen toch ook al een bekende Zaandammer; iedereen kwam bij me als ‘ie een huis nodig had- nog meneer Smit noemden, die zetten me de volgende dag uit m’n woning. Dat heeft me altijd ontzettend…”14 Saul scheidde van zijn niet-joodse vrouw, zodat zij met de kinderen terug kon naar Zaandam. Ook Wolf Bosboom* en Mozes Stad* scheidden van hun vrouw. Sauls zuster Mina Smit* trouwde juist halsoverkop voor de 17de en verhuisde naar Wormerveer. De andere zuster, Lenie van Looy-Smit*, werd met haar man op die 17de januari door een bevriende politieman van het station gehaald.
Rapporten 17 januari
Van hun controles maakten de politiemensen een getypt rapport voor de politiecommissaris. De meeste rapportages bevatten, ter geruststelling, de zinsnede: “Er deden zich geen onregelmatigheden voor.” Uit de aantekeningen op de briefjes en rapporten blijkt dat er vooral moeilijkheden waren met de gemengd gehuwde vrouwen en de zieken. Het half-‘arische’ echtpaar De Ridder-Samson* zei simpelweg dat de maatregel niet voor hen opging en bleef thuis. De familie Mars-de Jong* stond niet op de lijst en wilde blijven. Personen die ziek waren, bleven eveneens. Agent Johan Jongepier15 noteerde emotionele taferelen bij de familie Eisendrath* – zie illustratie. Terwijl sommige gemengd gehuwde vrouwen met hun gezin al weg waren, kwam er bericht van de SS-autoriteit Willy Lages. Hij gaf de gemengd gehuwden uitstel van vertrek; Hendrik van der Kraan noteerde ‘nader order’ op zijn loopbriefje en zette streepjes bij de betreffende huishoudens (zie illustratie). De huissleutels werden aan hen teruggegeven, voorlopig.
Politieronde 19 januari
De opdrachtbriefjes van maandagmorgen 19 januari zijn getypt of een doorslag. De inhoud was gelijk als op 17 januari. Er waren opnieuw zeven bij naam genoemde dienders, onder wie twee nieuwe, die een ronde maakten langs de (deels) buitenlands-joodse huishoudens. Van de achtste agent ontbreken naam en rapport. Het aantal te vertrekken personen bedroeg 67. Elfriede Salomon, de echtgenote van Eugen Geisenheimer*, werd vergeten. Dit keer moesten de rechercheurs aanzeggen dat men zich diende te begeven naar het gymnastieklokaal van School 9 aan de Stationsstraat. Vandaar moest men per trein naar kamp Westerbork. Opnieuw waren er rapporten over ouderen, zieken en gemengd gehuwden. Zeven bejaarden waren al in het weekend naar Amsterdam gegaan, andere ouderen reisden mee naar Westerbork.
Aankomstlijst
De aankomstlijst die de commandant van het kamp op vrijdag 23 januari instuurde telde 64 namen. Drie personen heetten ‘stateloos’, 44 leden van de groep werden aangeduid als ‘stateloos, vroeger Duitse(r)’, drie niet-joodse echtgenoten heetten ‘Duits’. De meeste van oorsprong Duitse, joodse volwassenen kregen van de kampregistratie de namen Israel of Sara. Die toevoeging gold sinds 1939 in het Duitse rijk. Adolf Frankenstein*, Georg Rosenbaum* en het echtpaar Stein-Schlesinger* weigerden blijkbaar. De gezinnen Führer*, Knopf* en Lewkowicz* hadden de Poolse nationaliteit. Moeder en kinderen Kzernitski* de Palestijnse. Een paar dagen later rapporteerde Schol de aankomst van vier personen die zich aanvankelijk onttrokken: de Poolse Maryem Knopf-Ehrenreich* (29 januari), en nog later die van het (onvolledige) gezin Pollak*: stateloos, vroeger Duits, met bij de ouders de toevoeging Israel en Sara (3 februari).
Huizenoverschot
Voor de Zaandammers die in Amsterdam belandden was waarschijnlijk voldoende woonruimte voorhanden. In een door de Joodsche Raad-bestuurders Cohen en Asscher ondertekend standaardbriefje van 23 januari 1942 staat: “Zeer geachte Mevrouw, U waart zoo vriendelijk om ten behoeve van degenen, die plotseling uit Zaandam moesten evacueeren, Uw huis open te stellen. Door bijzondere omstandigheden behoefden wij van Uw vriendelijk aanbod geen gebruik te maken.”
Gemengd gehuwden
Gemengd gehuwden, ook de mannen met een niet-joodse vrouw, deden een beroep op de uitzondering die de SS op 17 januari maakte en wilden uitstel. Door ziekmelding -soms om tactische redenen- werd de kwestie ondersteund. De SS zag zich genoodzaakt consequent te zijn: alle gemengd gehuwden, ook die van wie de man joods was, kregen uitstel en mochten hun meubels houden. Dat laatste gold theoretisch ook voor de gemengde echtparen die al in Westerbork waren. Een aantal gemengd gehuwden kreeg het zelfs gedaan dat zij niet naar kamp Westerbork hoefden te gaan. Het betrof de echtparen Alexander*, Lindenberg*, Loewenstein*, Marcuse* en Petersen*.
Problemen
Door het beroep op uitzonderingen en de splitsing in twee groepen ontstond er vertraging. 36 personen vertrokken in de periode rond 1 februari, en nog eens achttien in de weken erna. Van zestien mensen is uit het materiaal niet op te maken wanneer zij verdwenen zijn, negen waren al voor de 17de januari vertrokken en elf personen mochten (voorlopig) vanwege ouderdom en ziekte in Zaandam blijven. Vier personen ontbraken en bleken later te zijn ondergedoken: Anton Fränkel*, Otto Kaplan*, Ludwig Kunz* en Harry Pollak*. Van wie alsnog naar Amsterdam of Westerbork werd uitgezet werd eerst een verklaring verlangd dat er geen gezondheidsreden waren om zich niet in Amsterdam of Westerbork te ‘vestigen’ (zie illustratie). De voorbereiding van de latere deportaties moest wel aan de standaarden van het Rode Kruis beantwoorden. Een briefje van de Joodsche Raad de dato 27 januari aan de nieuwe evacués vermeldt: “In verband met de verhuizing van Joden uit Zaandam naar Amsterdam, heeft de Zentralstelle für jüdische Auswanderung ons opgedragen U mede te delen, dat U eveneens Uw woning te Zaandam moet verlaten en naar Amsterdam vertrekken. De opdracht luidt, dat u uiterlijk 1 Februari a.s. een lege woning in één der Jodenbuurten te Amsterdam moet hebben gehuurd en betrokken, waartoe U Uw meubels uit Zaandam kunt medenemen. Met het vinden van een woning staan wij U, zo U dat wenst, gaarne ter zijde.”
Bezittingen
Op aparte lijsten vulde een ambtenaar joods bezit in. Hij noteerde zestien huizenbezitters en 67 joodse bedrijven, zonder de al verkochte dameshoedenfabriek van Poppert* en een aantal vergeten winkeliers. P.C. Docter, het Nederlandse hoofd van de Hausraterfassung -de organisatie die de inboedel uit de huizen van joden zou gaan taxeren en in beslag nemen-, vroeg hoofdcommissaris P. Kemper twee weken na de ‘evacuatie’ ongeduldig om de lijsten.16 De antisemitische maatregelen moesten wel door de slachtoffers betaald worden.
Joodsche Raad
Succes
De ‘evacuatie’-operatie verliep niet zonder problemen, maar was wel zo geslaagd dat het model elders kon worden toegepast. Een ander teken voor de Duitse tevredenheid is dat het hoofd van de politie, burgemeester C. van Ravenswaay, op 1 april 1942 tot burgemeester van Utrecht werd benoemd, de hoofdstad van de Nederlandse nazi-beweging.
GEVOLGEN VAN DE ‘EVACUATIE’
Isolering
Er bleef enig contact tussen Zaandammers en hun uitgezette stadgenoten. Bewaarde afscheidsbrieven van synagogebode Drukker* en lyceumleerling Julie Vet* leggen daarvan getuigenis af. Vader en oudste dochter Petersen* fietsten uit Amsterdam naar de zaak in Zaandam – maar moesten oppassen voor anti-joodse maatregelen (zie illustratie). Een aantal van de voljoden dook onder bij familie of bekenden in Zaandam (Bosboom*, Lou Pais*, Snoek* of elders in de Zaanstreek (het echtpaar Drilsma-Jacobs* in Krommenie). Maar de isolatie van de joodse bevolkingsgroep werd steeds groter. Op 15 juli 1942 reed de eerste Nederlandse trein via Westerbork naar Auschwitz. Drie dagen later werd Rückla Jakoby* uit de Hoveniersstraat daar als eerste Zaanse slachtoffer om het leven gebracht.
Slachtoffers
Van de 221 voljoden die in januari 1942 gesommeerd werden Zaandam te verlaten, verloren 137 personen direct of indirect door de Holocaust het leven (62%).17 45 van de slachtoffers hadden een niet-Nederlandse nationaliteit of waren stateloos. Met slachtoffers van de Holocaust of de Sjoa wordt hier bedoeld, in aansluiting bij de definitie van het Joods Monument:18 tussen 1940 en 1945 overleden na vervolging als jood. Uitgaande van deze brede definitie kan men Sara Weiss-Metzger*(81) een slachtoffer noemen. Een week na de verdrijving uit Zaandam overleed zij in Amsterdam. Roosje Drilsma* stierf er op 3 februari 1942. Bernard Eisendrath* nam in oktober 1942 in Amsterdam gif in. De andere 134 personen werden gevangen genomen, gedeporteerd, vergast, bezweken aan honger, ziektes of marteling of moesten in onbeschrijfelijke omstandigheden werken tot ze dood waren. Twee van hen waren gemengd gehuwd: Sara van Koningsbrugge* en Samuel de Lange*.
Overlevenden
84 joodse burgers van Zaandam overleefden de Sjoa (38%). 45 van hen waren Nederlands, ofwel 33% van de oorspronkelijke groep van 137 Nederlandse joden. Zoals elders was het percentage niet-Nederlandse overlevenden aanmerkelijk hoger: 46%, ofwel 39 personen uit een groep van 84.
ONDERDUIKERS EN ONDERDUIKGEVERS
De op de website opgenomen namen van joodse onderduikers vertegenwoordigen niet alle in Zaandam ondergedoken joodse mannen, vrouwen en kinderen, maar het overzicht van meer dan driehonderd bekende en anonieme huishoudens (een- en meerpersoons) komt ver. De Zaandamse burgemeester J. in ’t Veld schatte hun aantal kort na de oorlog op 120.19 De hulporganisatie Nederlands Volksherstel meldde in 1948 dat zich na de oorlog 138 in Zaandam ondergedoken joden bij haar lokale kantoor hadden gemeld. Inmiddels is duidelijk dat Zaandam nog veel meer onderduikers telde. Kort of lang vonden zij bij onderduikgevers onderdak en allerlei ondersteuning. In ’t Veld maakte zelf overigens deel uit van de sociaal-democratische stroming, waartoe in Zaandam ook een onderduikgever als schoolhoofd Waage behoorde (zie Hirschel*). Levensbeschouwelijke en godsdienstige stromingen speelden een belangrijke rol bij het vinden van gastgezinnen. Voor sommige onderduikers was het bedrijf waar men werkte het kanaal waarlangs men adressen vond. Voor het laatste zie Pool*, Zeldenrust* en Saul Smit*.
Onderduikgevers
In de publicatie Rechtvaardigen onder de Volkeren. Nederlanders met een Yad Vashem-onderscheiding voor hulp aan joden (2005)20 staan 29 Zaandammers genoemd die voor hun hulp geëerd zijn door de staat Israël. Het zijn Remmert en Margaretha Aten, Tine Boeke-Kramer, Pieter Bosboom, Willem en Geertje Dekker, Gerrit en Ruth Dil, Cornelis en Cornelia Flipse, Willem en Lena Hart, Walraven van Hall, Marinus Hille, Lucas en Leida Koops, Louise H. Kroon, Henricus en Welmoet van der Molen, Cornelis en Johanna van Schagen, Andries en Wijtske Selier, Jo Takkenberg, Pieter en Margarita Tjeertes, Dirk F. en Carolina Veldkamp en Herman Waage. Hun namen komen terug in de beschreven onderduikgeschiedenissen. Ook nadien zijn nog Zaandammers geëerd door Yad Vashem, onder wie Geertruida en Trijntje Pel.
Cijfers
Volgens de gegevens per juni 2014 verbleven er tussen mei 1943 en mei 1945 minimaal 445 joodse onderduikers in de Zaanstreek. Zij maakten gebruik van 239 adressen. Volgens de huidige informatie woonden de meeste onderduikgevers (100) in Zaandam. Zij gaven onderdak aan 182 joodse onderduikers. Hierna komen de onderduikgevers in Wormerveer (36), Zaandijk (24) en Koog aan de Zaan (24), met respectievelijk 59, 62 en 47 onderduikers. Bij Zaandijk was de verhouding dus één onderdakverlener op drie onderduikers. In Krommenie vingen 15 inwoners 62 joden op, een verhouding van één op vier. In Assendelft (15) en Westzaan (14) waren 21 respectievelijk 20 onderduikers, in Wormer op negen adressen 13 personen en in Oostzaan op twee adressen ieder één joodse onderduiker.
Bosboom
De Zaandamse verzetsstrijder Piet Bosboom* had joodse, socialistische en gereformeerde wortels. Bosboom gaf enkele voorbeelden van mensen die hun huis ter beschikking stelden. In Zaandam noemde hij de boerenfamilie Hendrik Brinkman op het Blauwe Arendspad, de echtparen Van Houten-van Ederen (Oostzijde) en Hartog (D. Doniastraat), de heilssoldaten Dries en Wietkse Selier (P. Latensteinstraat – zie boven) en de families Hoogendoorn (Texelstraat), Koops (Langestraat) en Zwart (Klaas Katerstraat). Zij komen terug in de onderduikverhalen. Piets eigen vader* en het echtpaar Pais-Rood* doken onder bij de familie Kreuninger (Tuinstraat). Piets broer Nathan en diens vrouw Dien (Czaar Peterstraat) fungeerden ook als opvangadres. Hetzelfde geldt voor Piets zuster Hanna.
Brinkman
Een andere grootheid op dit gebied was de gereformeerde Zaandamse boekhandelaar Willem Brinkman (Zaandam, 10-11-1901). Hij was actief in de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) en bracht als vertegenwoordiger van de afdeling Noord-Holland zeker honderd joden, veelal kinderen, onder op adressen in de Zaanstreek en West-Friesland. Hij werkte soms samen met Piet Bosboom. Willems neef Jaap Brinkman coördineerde het verzet in Assendelft. Via de gereformeerde kerk van Zaandam had Willem een netwerk met onder anderen het echtpaar Schaap-Kaaper, de broers en zussen Dekker, de familie Broek en het gezin Russelman (zie Bierman*, Bolle*, Crost*, Degen* en Zwaaf*). De verspreiders van de illegale krant Trouw hoorden ook in dit milieu. Zelf hadden zijn vrouw Aaftje Groot (Koog aan de Zaan, 9-7-1902) en hij ook een joods meisje in hun huis op Westzijde 1. Na verraad volgde ’s avonds op 26 augustus 1943 arrestatie van het echtpaar Brinkman, dat echter voor die tijd het kind had kunnen onderbrengen op een ander adres. Op voorwaarde dat ze het meisje zouden ophalen, werden ze vrijgelaten. Ze doken echter onder. De dienstdoende hoofdwachtmeester stond aan de goede kant en stelde een tas met bonkaarten, stempels en een adreslijst met twintig namen veilig.21 Het meisje overleefde de oorlog. Nadat Willem op 19 oktober 1943 wederom werd opgepakt, verdwenen hij en Aaftje in de gevangenis. Willem stierf op 20 februari 1945 in het tuchthuis van het Duitse Siegburg, zijn vrouw maakte de bevrijding wel mee.
Vervalsingen
In de Zaanstreek ontstond een netwerk van drukkerijen, clichémakers en toelevereringsbedrijven die tienduizenden vervalste persoonsbewijzen afleverden. Een deel daarvan kwam terecht bij joodse onderduikers. In de beginfase vond het wijzigen van het moeilijk te vervalsen Nederlandse persoonsbewijs vaak op amateuristische wijze plaats, met arrestaties tot gevolg. Zo is in het archief van het Bureau Joodsche Zaken, gevestigd in Amsterdam, te vinden dat timerman Willem Smit (Alkmaar, 20-9-1908), die in de Zaandamse Krugerstraat 53 I woonde, ‘wordt verdacht van het vervalschen en verkopen van zijn persoonsbewijs aan joden’. Dat was op 16 november 1942. Een dag later sloegen de agenten van het Bureau Joodsche Zaken opnieuw toe. Dirkje Brondgeest-Vreeling (Ransdorp, 13-9-1898), ‘wonende te Zaandam, Prinsenstraat 28, wordt verdacht haar persoonsbewijs te hebben verkocht ten behoeve van joden en blijft in bewaring ter voorgeleiding voor den S.D’. Op het verbergen van joden en vervalsen van persoonlijke documenten stonden zware straffen, zoals een aantal opgepakte Zaandammers ondervond.
Huberdina Emond
Een heel bijzondere vorm van hulpverlening verrichtte Huberdina Emond. Zij was in de oorlog ambtenaar op de Zaandamse gemeentesecretarie en voerde zichzelf op als ongehuwde moeder die haar kind afstond aan een Amsterdams echtpaar, David en Jet de Jong. Het joodse meisje, de op 9-3-1943 in Amsterdam op een onderduikadres geboren Riwka Weissberg, kreeg de naam Hanneke Emond toebedeeld. Ze was zogenaamd in Zaandam geboren. Haar ‘moeder’ zorgde via de afdeling bevolking en militaire zaken voor vervalste documenten. De stamkaart van de baby kwam uit het Limburgse Swalmen. Daarvoor zorgde Hermannus Cornelis Gombert, de verloofde van Huberdina Emond. Hij werkte eerder ook op de Zaandamse gemeentesecretarie, maar had de benen genomen toen de NSB-burgemeester Van Ravenswaay het voor het zeggen kreeg. Riwka Weissberg kwam heelhuids door de oorlog.
Overige handelingen
Bij de Zaandamse afdeling bevolking en militaire zaken zijn meer joodse baby’s ‘gelegaliseerd’. Ambtenaren zochten de namen op van kinderen die in hun eerste levensjaren stierven en zetten die over op joodse baby’s. Na de bevrijding was de chaos in het bevolkingsregister zo groot dat de vervalsende ambtenaren er nog een stevige klus aan hadden om orde op zaken te stellen. Hermannus Gombert reisde gedurende de oorlogsjaren het land af om in talloze gemeentehuizen te vertellen hoe men naar het voorbeeld van Zaandam kon werken ten bate van joodse onderduikers.
Ook op andere manieren werd hulp geboden. Zo vervoerde Cornelis van Nek, die boven zijn werkgever woonde, Garage Erven Jan de Boer (Czaar Peterstraat 2), joodse onderduikers van Zaandam naar Amsterdam. Het leverde hem in 1947 een bedankbrief op van enkele ‘dankbare onderduikers’.
Voetnoten
1 Heere, P.H. De joodse gemeenschap in de Zaanstreek 1780-1950 (H1-9) en Joodse onderduikers in de Zaanstreek (H8a) in De Typhoon (31-3 t/m 5-5-1990), artikel 1; De Zaanlander (4-5-1948); Informatie van Erik Schaap uit Zaandam (20-4-2010); Stadsarchief Amsterdam, dagrapporten Bureau Joodsche Zaken; NIOD-archief 181b, inventarisnummer 15; Auwerda, J. De Joodse Gemeente in Zaandam; Pinkas, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland; www.jhm.nl; Mededelingen van S. Smit en J. Meijer, bestuursleden van de Nederlands-Israëlitische Gemeente Zaandam; GAZ-archief Tweede Wereldoorlog, doos K-10; De Zaanlander (19-2-1965); Nationaal Archief, CABR-dossier T. Jansen; Zaans Volksblad (18-11-1938 en 12-1-1939), Oorlogsdagboek Andries Bouman uit Zaandam; De Typhoon (5-5-1965); CABR-dossier Jacob IJdenberg; Informatie van Harrie van Nek (juni 2015)
2 Schaap, E. Mijn lied, mijn leed, mijn hartstocht. Het leven van Jacob Israël de Haan (1881-1924)
3 H4
4 Voor de inhoud van de nummers zie onder Philipson*
5 Het 75-jarig bestaansfeest der synagoge in: De Zaanlander (22-1-1940)
6 Statistiek der bevolking van joodschen bloede in Nederland, NIOD
7 Kopie van twee gewijzigde aanmeldingsbewijzen bij familie Jekel-Beekman*, Koog aan de Zaan
8 Kopie van bewijs van inlevering bij echtpaar Goudsmid*, Zaandam
9 Zie Presser, o.c. I (p. 465)
10 Mededeling van Barbara Vollmann-Petersen uit Zaandam (1998)
11 Gemeentearchief Zaanstad, Zaandam 180, doos 80 ‘Duitse maatregelen de Joden betreffende’
12 H7; Presser, o.c. I (p. 204-205), zie kopie hieronder
13 GAZ, Zaandam 180, doos 80
14 H7
15 Johan Jongepier schreef na de oorlog het rapport Inlichtingen betreffende verzetsdaden gedurende de Duitse bezetting (GAZ, Enkele stukken betreffende de bezetting)
16 GAZ, Zaandam 180, doos 80
17 Het is onbekend op basis waarvan Henk Flap e.a. in De jodenvervolging in lokaal perspectief (1997) op 88% dodelijke slachtoffers komen
18 www.joodsmonument.nl/Uitleg: “Monument op internet om de herinnering levend te houden aan alle mannen, vrouwen en kinderen die tijdens de Duitse bezetting als joden zijn vervolgd en die de Sjoa niet hebben overleefd.”
19 Mededeling van Erik Schaap (november 2005)
20 Vertaling en actualisering van The Encyclopedia of the Righteous among the Nations
21 Inlichtingen betreffende verzetsdaden gedurende de Duitse bezetting
Joden op evacuatielijst
17 januari 1942
Joden op evacuatielijst
19 januari 1942
Joden niet betrokken bij de jodenevacuatie van 1942
Joodse onderduikers