Pointl (Frans)
Laatste wijziging: 27 april 2016
Frans Pointl (Amsterdam, 1-8-1933 – Amsterdam, 1-10-2015)1
De kleine Frans Pointl dook tijdens de oorlog onder bij het gezin Besse-Koeter, dat op de Uitweg 22 in Krommenie woonde.
Familie
Pointl was naar eigen zeggen de buitenechtelijke zoon van een 45-jarige pianiste en een onbekende vader. Zijn moeder had in haar huwelijk vermoedelijk een avontuurtje, waaruit Frans voortkwam. Zijn wettige vader is wel bekend. Uit het Amsterdamse bevolkingsregister blijkt dat Frans’ moeder, de gesprekstelegrafiste Rebecca van Dam (Amsterdam, 23-8-1889), op 30 april 1924 was getrouwd met de niet-joodse weduwnaar Christian Pointl (Hallein/ Salzburg, 19-12-1889). Het beroep dat hij opgaf was ‘bedrijfsleider’. Christian sr. was in september 1919 met zijn gelijknamige zoon (Traunstein, 21-1-1913) vanuit het Oostenrijkse Innsbruck naar Nederland gekomen. Pointl was een pionier in de film- en fotowereld.2 Met zijn verloofde en eerste echtgenote Anna Kleinmann had hij vanaf 1911 een bioscoop in Traunstein (in Zuid-Oost-Beieren), het ‘Kinomatographentheater’. In Nederland duikt zijn naam op als ‘directeur fotografie’ bij een Duitse verfilming van Op hoop van zegen (‘Die Fahrt ins Verderben’) uit 1924 en bij een film van de Zaankanter Dick Laan, Voetbal (1927). Ook maakte hij de natuurdocumentaire Perpetuum Mobile (1940). Frans portretteerde hem in het autobiografische gedicht Krommenie 1943 (zie onder) als ‘een drukdoende man met een fototoestel’.3
Haarlem
In 1927 trokken Rebecca en vader en zoon Pointl naar Haarlem. Ze gingen wonen aan het Spaarne 59. Frans werd zes jaar later in Amsterdam geboren. Hij schreef in een autobiografische notitie dat men in 1938 naar Heemstede verhuisde.4 Daar scheidde zijn moeder van haar echtgenoot. Frans werd in een naar eigen zeggen ‘(niet zo leuk) kindertehuis ondergebracht’ en zijn moeder ging weer pianolessen geven.
‘Evacuatie’
Door de scheiding was Rebecca van Dam in de ogen van de nazi’s een voljoods gezinshoofd, onbeschermd door een gemengd huwelijk. Haar zoon werd ook als voljoods beschouwd, tenzij de niet-joodse identiteit van de vader bewezen kon worden. In 1942 werden moeder en zoon gedwongen Heemstede te verlaten, als gevolg van de ‘evacuatie’ waaraan de Noord-Hollandse voljoden (uitgezonderd die van Haarlem) in de eerste helft van 1942 onderworpen werden. De officiële ‘evacuatie’-datum voor de gemeenten rond Haarlem was 30 maart.5 In 1999 publiceerde Frans Pointl het verhaal Retour Krommenie, dat deels ten grondslag ligt aan dit lemma. Pointl blijkt echter nogal vrij met de feiten te zijn omgesprongen, zo wordt ook duidelijk in de volgende alinea’s. In Retour Krommenie staat Pointls commentaar op de verbanning: “Wij zijn joden en dat kunnen we niet helpen, evenmin als de kat het kan helpen dat ze als kat ter wereld is gekomen.”6
Lees meer
Haarlem
Frans ging overigens aanvankelijk naar een pleeggezin in Haarlem. “Ook herinner ik me een kinderhuis in Baarn aan de Sophialaan” en “verbleef ik enige tijd in een ‘gesticht’ in Wapenveld waar ik me totaal ontheemd voelde”, schreef hij zeventig jaar later. Zijn moeder werd door de Joodsche Raad ondergebracht in een kleine woning aan de Amsterdamse Meerhuizenstraat, bij juffrouw Roth. Roth (in een ander verhaal ook wel Rooth genoemd) woonde uit angst ergens anders, schreef Pointl in zijn onderduikverhaal.7 Na een paar maanden bij het pleeggezin kwam Frans ook naar de Meerhuizenstraat. Vanaf juli 1942 kwamen de oproepingen voor ‘arbeidsverruiming in Duitsland’, lees: de concentratiekampen. De Meerhuisschool werd door de Duitsers als kazerne gebruikt. De kamer werd te gevaarlijk.
Onderduik
Het was Frans’ moeder die besloot dat hij moest onderduiken. Ze bracht hem midden december 1942 naar het Centraal Station. Hij kreeg een rieten koffertje met al zijn spullen erin. Zelf droeg ze een brede sjaal over haar ster, want joden mochten niet meer op het station komen. Een verzetsman zou het 9-jarige jongetje naar Krommenie gebracht hebben. Tinie van Soolingen herinnert zich dat Frans naar Krommenie ging op verzoek aan haar moeder van een medewerker van het Medisch Opvoedkundig Bureau in Zaandam.
Autoped
Uit het gedicht Krommenie 1943 kan men afleiden dat Frans bij zijn verhuizingen steeds zijn ‘blauwe autoped uit Heemstede’ meenam. Die zou geen lucht-, maar massieve banden hebben. Volgens Tinie van Soolingen-Besse, bij wier ouders Frans onderdak zou krijgen, was de step in werkelijkheid van haar broer Kees en had Frans alleen wat kleding bij zich toen hij onderdook ‘bij werkelijk lieve mensen’.
Familie Besse
Volgens Retour Krommenie bestond Frans’ onderduikgezin uit Cor en Stien Ginkels en hun twee dochters Willie (14) en Loes (9). ‘Oom Cor’ was buschauffeur. De feitelijke namen waren Cornelis Jacob Besse (Krommenie, 22-6-1899), Catharina Maria Koeter (Krommenie, 29-4-1898) en kinderen Tine (Krommenie, 17-4-1926) en Kees (Krommenie, 2-7-1934). Vader en moeder Besse waren radicale anarcho-socialisten en felle tegenstanders van het nazisme. Diverse leden van de familie Besse stonden als dienstweigeraars op een in 1939 door de Centrale Inlichtingendienst opgestelde lijst van potentieel staatsgevaarlijke personen. Frans had bij het echtpaar Besse een kamertje op zolder. Cor Besse was inderdaad chauffeur. Het huis stond buiten het dorp aan een vaart, de Uitweg. Aan de overkant was de boerderij van ‘Gierens’, getooid met twee houten siertorentjes. Frans schreef dat hij er soms speelde met de 10-jarige ‘Guus’. De familie Gierens was in werkelijk het echtpaar De Wit. Dat had geen 10-jarige zoon en ook geen siertorentjes op de woning. Wel waar in Frans’ verhaal was dat hij hun hondje mocht uitlaten – en daar werd een foto van genomen.8
Duitser
Een keer, toen Willie en Loes naar school waren, zou Frans naar het dorp zijn gelopen. Een Duitse officier zag hem, streek over Fransjes haar en gaf hem een koek. Thuis hadden ze hem gemist. Ze waren boos, maar Frans vond de Duitser aardig. Ook dat lijkt een fictief verhaal. Frans zat namelijk zelf ook gewoon in de klas, van de openbare school in Krommeniedijk. Daar waren geen valse documenten voor nodig, omdat zijn vader niet-joods was en hij diens naam kon aanhouden.
Muziek
Frans miste zijn moeder, vooral haar pianospelen. Het autobiografische gedicht sluit met een ‘gezinsmandoline’. Op enkele foto’s die zijn vader -die meermalen met cadeautjes vanuit Haarlem langskwam- van hem maakte is Frans inderdaad te zien met een mandoline. Zijn moeder zou hem eens een speeldoosje met Beethovens Für Elise als melodie hebben gestuurd (het is in het gedicht overigens zijn vader die het gaf). Frans’ vriendje Guus wilde het in de klas laten zien. Toen hij het terugbracht, was het kapot. In het gedicht heeft hij een stukje grond, waar hij tuinkers in zaait. En er is ook een schommel en een wip. Alleen Gerrit, een neef die lilliputter was, zou vrijuit met Frans hebben gepraat. Hij kwam tweemaal per maand op bezoek bij de familie Ginkels. Frans dacht aan een spreekwoord van zijn moeder: “A kats mag oich kuken oifen kaisser” (‘Een kat kan er ook als een keizer uitzien’). Dit verhaal lijkt echter eveneens een verzinsel te zijn van Pointl. Gerrit was in werkelijkheid de vrijgezelle buurman en bovendien geen lilliputter, aldus Tinie van Soolingen.
Bezoek
Op een dag ontving Frans een brief -een envelop voor hem in een andere envelop met de naam van het pleeggezin er op-, waarin zijn moeder schreef hem te komen opzoeken op zijn 10de verjaardag, 1 augustus 1943. Ze was op dat moment ondergedoken in een andere, kleinere kamer in de Paulus Potterstraat. Die woensdag kreeg hij felicitaties en een kus van zijn ’tante’ en een zelfgebreide bruine slip-over. Op een gegeven moment stond ‘mevrouw Van Dam’ voor de deur. Zijn moeder had een oude mantel aan, waar ze nooit een ster op had genaaid. Ze kwam met de trein uit Amsterdam. “‘Levensgevaarlijk, mevrouw van Dam, beseft u dat wel?’ zegt tante Stien.”9 Ze had inderdaad geluk. Een NSB’er tegenover haar in de coupé wilde haar persoonsbewijs zien. Ze had geen vervalsing, maar een exemplaar met een J. Tegen de NSB’er en de conducteur had ze gezegd dat ze zich niet goed voelde. De conducteur liet haar daarop in een gesloten eersteklascoupé zitten en hield de NSB’er op afstand. In hoeverre dit verhaal van Frans Pointl klopt is niet duidelijk. Volgens Tinie van Soolingen heeft haar moeder nooit tegen ‘mevrouw Van Dam’ gezegd dat haar bezoek levensgevaarlijk was. Toen ze in Krommenie kwam zat Frans nog op school. Bij thuiskomst zou hij zijn moeder volslagen genegeerd hebben.
Razzia’s
Moeder Van Dam vertelde ook dat er een paar weken eerder razzia’s waren geweest en dat er met lijn 8 vanaf het Westerscheldeplein een ‘jodentransport’ naar het Centraal Station was gegaan. In Krommenie 1943 kwam ook Frans’ vader op bezoek, hetgeen ook in werkelijkheid regelmatig het geval was. Hij maakte foto’s van iedereen. Het gedicht zegt dat Frans ’toch niet ongelukkig’ was. Volgens Tinie van Soolingen was zijn onderduiktijd misschien zelfs de gelukkigste periode uit zijn leven.
Vertrek
Na zo’n twee jaar bij de familie Besse te hebben gewoond zou Frans een weekje doorbrengen in Haarlem, bij zijn vader (hij bezocht zijn vader wel vaker). Zijn moeder zou hem daar vervolgens ophalen. Bij de overdracht was ook een voogd aanwezig. Frans’ moeder maakte echter zo’n stennis dat de voogd haar uiteindelijk wegstuurde. Frans, die een trein inrende en tegen de passagiers begon te schopppen, keerde echter ook niet terug naar Krommenie. Zijn voogd zei tegen Catharine Besse: “Gaat u maar naar huis. Dit wordt niets.” De familie Besse zag Frans pas weer na de bevrijding.
Vervolg
Na de oorlog bleek ook zijn moeder de jodenvervolging te hebben overleefd. Dit in tegenstelling tot de rest van de familie, die merendeels vergast was. Frans werd ‘de kip die over de soep vloog’, de titel van het boek waarmee hij in 1989 debuteerde. Het werd dat jaar genomineerd voor de prestigieuze AKO-Literatuurpijs. Pointl haalde na de oorlog zijn ulo-diploma en had allerlei administratieve baantjes. Hij woonde met zijn moeder zeven jaar op een kamer aan de toenmalige Stalinlaan, de latere Vrijheidslaan en daarna steeds op andere huurkamers. Voor de zoon was het een verstikkende jeugd met een getraumatiseerde moeder. In 1958 stierf zij, in een barak van een noodziekenhuis aan de Amsterdamse Zeeburgerdijk. Frans Pointl schreef na zijn debuut nog een groot aantal teksten, waaronder het hieronder weergegeven gedicht.
———————————
Krommenie 1943
herinnering
altijd meer of minder
dan geleefd
zoals kikkers en salamanders
een slootje met kroos
een wit houten bruggetje
de geur van mest
een blauwe autoped uit Heemstede nog
met massieve banden
verwoed steppen op die smalle weg
tussen weilanden
lopen met het hondje van een boer
(zonder die kleine fletse foto
was het nooit teruggekomen)
mijn vierkante meter tuin
waarin ik tuinkers zaaide
de oorlog die ik nauwelijks begreep
die uit gemompelde antwoorden bestond
ver weg onduidelijk woede
een schommel en een wip
vriendjes zonder gezicht
een moeder die verzorgde
een drukdoende man
een vreemde
met een fototoestel
die op bezoek kwam
foto’s maakte van mij
en de anderen
ik ben je vader, zei hij
gaf me een kleurig doosje
deksel open en er klonk muziek
alles verwarrend
geen zekerheden
toch niet ongelukkig
soms tokkelend
op de gezinsmandoline
———————————
Voetnoten
1 Het Parool, 22-4-1989 (In de donkere schaduw van de oorlog); Pointl, F. Retour Krommenie in: Vijf laatste verhalen (p. 9-31); Mededelingen van S. Hondema (oktober 2006) en T. van Soolingen-Besse (13 en 27-3-2015); www.pompenburg.demon.nl/nl_content/frans_pointl.html; www.jori-fokke.net/auteur.php?id=354; Adresboek voor de Zaanstreek 1941; Gezinskaart Amsterdam; Hollands Maandblad (12-2014)
2 www.traunsteiner-tagblatt.de/includes/mehr_chiemg.php?id=396; www.citwf.com/person400862.htm
3 Krommenie 1943 in: De Tweede Ronde. Tijdschrift voor Literatuur, winter 2004 (p. 57-58)
4 www.pompenburg.demon.nl/nl_content/frans_pointl.html
5 Presser, o.c. I (p. 207)
6 Retour Krommenie (p. 12)
7 Ibidem (p. 10)
8 Krommenie 1943
9 Retour Krommenie (p. 22)