Praag-Stuiver, van (Sara/Cora)
Laatste wijziging: 2 mei 2016
Echtpaar Sara (‘Cora’) van Praag-Stuiver (Amsterdam, 19-10-1916 – Den Haag, 1-5-2012) en Meijer (‘Max’) van Praag (Amsterdam, 11-6-1916 – Monowitz, 20-4-1944)1
Het echtpaar Van Praag was in 1942-’43 bijna een jaar lang ondergedoken bij de weduwe J.J. Rond-van Elsland, ’tante Sijtje’ (Gijsbrigt, 1889) en haar ongeveer 17 jaar oude dochter ‘Trix’ (Geertruida, 1925). Sijtje Rond woonde op de Stationsstraat 23 in Koog aan de Zaan. Een neef van Sijtje zat in het verzet.
Oorlog
Cora’s moeder Rebecca Fransman overleed in 1939. Haar vader, de diamanthandelaar Salomon Stuiver (Amsterdam, 1882) vluchtte aan het begin van de oorlog naar België. Eind 1941 wilde hij terug naar Amsterdam, maar op 15 december van dat jaar kreeg hij in Antwerpen een dodelijke hartaanval. Salomon werd begraven op een begraafplaats van de Antwerpse joodse gemeenschap in het Nederlandse grensdorp Putte. Cora, die haar moeder in de huishouding had geholpen, woonde toen bij een van haar zusters. In april sloot ze met verloofde Max van Praag een ‘oorlogshuwelijk’; ze zouden bij elkaar blijven en er samen proberen door te komen. Het kerkelijk huwelijk zou wel na de oorlog volgen.
Oproep
Cora woonde na haar trouwen in 1942 bij haar schoonouders Abraham en Sophia van Praag-Maas. Ze hadden twee zoons en twee dochters. Hun woning was in de Krammerstraat 25 II. Cora was de eerste die een oproep kreeg, vermoedelijk in augustus 1942, en het werd verstandig geacht dat ze in de buurt een kamer huurde. Maar er kwamen steeds meer oproepen. Abraham van Praag was hoofdvertegenwoordiger voor parfumhuis Guerlain en kende veel mensen. Hij vond voor dochter Elisabeth een schuilplaats in Soestdijk. Zij wilde echter niet onderduiken. Daarom ging Cora naar dat adres. Het was een gastvrije familie. Op een boerderij in de buurt waren achttien joodse onderduikers, waar Cora af en toe kwam. Maar toen zij werden opgepakt, voelde Cora zich niet meer veilig. In Hilversum werd bij een gezin aan de Vaartweg een nieuw adres gevonden. Daar was het niet prettig. Ze moest er vanaf 5.30 uur ’s morgens in de huishouding werken. In die tijd kreeg ze last van haar ogen, zodanig dat ze een paar weken niets kon zien. De ondergrondse vond een betrouwbare oogarts en de aandoening werd minder, zonder overigens ooit volledig te verdwijnen.
Rondfietsen
Intussen was het gezin van haar man bij een razzia overdag weggehaald – vermoedelijk in het najaar van 1942. Max was die dag voor zijn werk onderweg (ook hij was vertegenwoordiger van Guerlain-artikelen). Toen hij in de Krammerstraat kwam, was het huis verzegeld. Hij verbrak de zegels en sloeg alles wat van waarde was kapot, om diefstal en verkoop te voorkomen. Max had geen slaapplaats meer en sliep in het Vondelpark. Op een gegeven moment pakte hij een fiets en ging hij wekenlang rondrijden in het Gooi, wetend dat zijn vrouw daar was. Toen Cora ’s morgens op straat was om boodschappen te doen bij de Spar, zag hij haar. Het was een klein wonder. Op Cora’s Hilversumse adres konden ze niet samenwonen. Ze vroegen Isaac Metz, hun contactpersoon van het verzet, om een onderduikplek voor hen beiden. Na tijd te hebben doorgebracht op noodadressen in Baarn en Soest kon het echtpaar naar de tante van Isaac in Koog aan de Zaan.
Lees meer
Apostolisch
Weduwe Rond had behalve haar man ook een zoon verloren en woonde met haar dochter in een benedenhuisje met tuin. Zij was lid van een kleine christelijke gemeenschap, de Herstelde Apostolische Zendingsgemeente in de Eenheid van de Apostelen.2 De twee jonge mensen waren zeer welkom. Max deed, met een vals persoonsbewijs, gewoon zijn werk als vertegenwoordiger. Hij kwam om 17.00 uur fluitend thuis, meestal met dezelfde trein als Trix Rond, die bij een bank in Amsterdam werkte. Cora bleef binnen en hielp de weduwe in het huishouden. Soms maakten ze samen of met Trix en haar blonde vriend uitstapjes, zoals naar Bergen aan Zee. De Duitsers zagen de blonde jongen en keken niet meer naar de donkerharige Max. Tante Sijtje vertelde buren en familie dat het jonge paar evacuaties uit Den Haag waren. Daar hadden vanwege de aanleg van de Atlantikwall in 1942-’43 veel bewoners moeten verhuizen.
Arrestatie
Begin oktober 1943 keken twee mannen met hoeden en in lange jassen naar binnen door het raam van de Koogse woning. Cora was kopjes in het dressoir aan het zetten en dacht direct dat er iets fout zat. Maar tante Sijtje zei dat het mensen uit Krommenie waren, die extra distributiebonnen voor de evacuaties kwamen brengen. De deuren in de Stationsstraat stonden altijd open, dus de mannen waren zo binnen. Ze kwamen gelijk op Cora af en vroegen: “Wie ben je?” Ze wilden haar persoonsbewijs zien. Dat was een heel goede vervalsing, maar ze constateerden desondanks de fraude. Ze inspecteerden haar blonde haar, maar stelden vast dat het niet gebleekt was. Daarna vroegen ze naar Max. Cora hield vol dat ze alleen was. Maar het duo zei: “We wachten hier wel tot je vent thuiskomt.” Ze wilden iets eten en gingen voor zichzelf bij de buren gebakjes halen – met Cora’s portemonnee. Cora probeerde een waarschuwingssignaal te bedenken voor Max, als hij samen met Trix zou thuiskomen. Maar Trix kwam alleen. Ze zag dat er iets mis was, omdat de mannen de grendel voor de deur hadden geschoven, maar wat kon ze doen? Cora wilde haar een brief laten posten, zodat ze de kans kreeg om Max op te wachten. Dat mislukte. Toen Max thuiskwam, voelde hij dat er iets fout was, maar hij wilde niet doorlopen en zijn vrouw alleen laten. De mannen bleken te werken bij de Sicherheitsdienst. Ze wisten alles. Ze namen Max’ leren tas, geld en papieren af. Boven in de slaapkamer vonden ze naast de oude persoonsbewijzen van het paar ook een pak valse persoonsbewijzen onder de matras. Max hielp de ondergrondse, zonder dat zijn vrouw het wist.
Chantage
Later kwam uit dat Isaac Metz van de Hilversumse ondergrondse -hij was overigens niet joods- was opgepakt. Zijn Duitse vrouw was onder druk gezet om adressen van onderduikers te noemen. Werkte ze mee, dan zou haar man vrijkomen. Daarop gaf Metz’ vrouw de namen door van Max, Cora en tante Sijtje. Haar man werd desondanks niet vrijgelaten. Ook tante Sijtje werd later opgepakt, en een half jaar naar kamp Vught gestuurd.
Politiebureau
De twee SD’ers waren de Zaandamse jodenjager Hendrik van der Kraan en SD-Angestellter Victor Donker. Ze zeiden dat ze nog meer mensen moesten ophalen en brachten Max en Cora naar het politiebureau. Bij de inval hadden ze ook een verborgen radio gevonden. Die was eigendom van de op de Koogse Museumlaan wonende kleermaker Gerbrand van Neure. Ook hij werd gearresteerd en naar het politiebureau gebracht. Hij zou later worden veroordeeld tot enkele maanden gevangenisstraf. Donker en Van der Kraan maakten overigens van de gelegenheid gebruik om Cora ook nog achthonderd gulden en een horloge afhandig te maken.
Politiebureau
De chef van het Koogse bureau was een ‘goeie’. Er waren ook twee of drie agenten aanwezig. De chef vroeg waarom ze gebracht waren. Cora was in tranen en zei: “Omdat we ons leven wilden redden.” De politieman had niet geweten dat de SD’ers ondergedoken joden kwamen afleveren. Hij zei dat hij zelf in het verzet zat en het gevaar kende. Hij had een gezin met zes kinderen. De politiemensen voelden zich machteloos. De chef liet dekens halen en de cel een beetje inrichten. De deur bleef open, maar Cora en Max wilden hem sparen en liepen niet weg. De volgende dag gebeurde iets vergelijkbaars. Een politieman bracht hen naar de SD op het Adama van Scheltemaplein in Amsterdam en reed vaak langzaam, maar ze sprongen er niet uit. Ze wisten niet waar ze vervolgens heen konden. Cora en Max gaven de agent nog geld en een horloge om voor hen te bewaren. Toen ze bij de Sicherheitsdienst kwamen, werd dat ontdekt en kreeg de man een pak slaag.
Deportatie
Het echtpaar zat achttien dagen in de gevangenis aan de Weteringschans en vervolgens drie maanden in de strafbarak van Westerbork. Er was vanaf midden november 1943 een pauze in de transporten. De eerstvolgende trein naar Auschwitz vertrok eind januari 1944. Op 25 januari noteerde journalist Philip Mechanicus: “Bij vliegende storm en gutsende regen is een transport van duizend man naar Auschwitz vertrokken. Weer in beestenwagens. Het hoofdaandeel heeft de s-barak geleverd: vijfhonderdnegentig man. (…) Nog altijd weet men niet wat er met de gedeporteerde joden in Polen gebeurt. (…) De hoop wisselt af met de vrees: waar gaan we heen, wat is ons lot, wat onze toekomst?”3 Cora en Max zaten samen in een volgestouwde wagon. In Auschwitz-Birkenau werden ze naar buiten geslagen. Mannen en vrouwen moesten in aparte rijen. Max kon zijn vrouw nog toeroepen dat ze elkaar na de bevrijding bij de kamppoort zouden terugzien. Beiden bleven bij de eerste selectie in leven.
Dood Max
Max kwam in Buna/Monowitz terecht. In Monowitz (‘Auschwitz III’) was een groot aantal fabrieken en mijnen dat uitsluitend gebruik maakte van de slavenarbeid door Auschwitz-gevangenen. De omstandigheden waren qua werkduur, temperatuur, voeding en bestraffing gelijk aan die van de gewone concentratiekampen. Max werkte in een zoutmijn. Hij was geen zware lichamelijke arbeid gewend en stierf binnen drie maanden aan uitputting en mishandeling, op 20 april 1944.
Zinloos
Cora was voor het vrouwenkamp geselecteerd en sliep in barak 27. Die lag niet ver van de crematoria. Ze kreeg nummer 74952 op haar arm getatoeëerd. Haar ‘concentratiekampwerk’ bestond uit zinloos ploeteren. Ze moest stenen van de ene naar de andere kant van een veld sjouwen, door sneeuw en modder, met houten sandalen of lappen om haar voeten en vodden als kleding. Het was winter en het vroor. De hoofdopzichter was ‘dronken Lotte’. Als ze dronken was, sloeg ze niet. De opzichtsters hadden honden en zwepen bij zich. Toen Cora een te zware steen niet opgetild kreeg, ontving ze een zweepslag in haar nek. Ze heeft er altijd last van gehouden. In de zomer van 1944 werd ze naar de ‘weverij’ gestuurd. Het was er heet en stoffig. Ze moest er oude kleren in repen scheuren en de repen om spijkers winden, die op een plankje waren geslagen. Daar kwamen een soort vlechten uit. De opzichters probeerden de vlechten kapot te trekken. Brak de vlecht dan werd de maakster geslagen. Waar de vlechten voor dienden, was niet bekend.
Dagrooster
De gevangenen werden gedwongen elke dag om 4.00 uur op te staan. Cora lag aan de gangkant in de onderste bak van het overvolle, drie lagen tellende stapelbed. Ze werd daarom geselecteerd voor de taak om dagelijks waterige surrogaatkoffie te halen voor de barak. Dat gebeurde met twee grote ketels. Hierna was het buiten appèl staan, soms urenlang, waarna de gevangen naar het werk moesten lopen. Terwijl de vijf personen brede colonne ’s avonds weer door de poort kwam en iedereen haar nummer riep, was er selectie. Mensen die ‘dokter’ werden genoemd controleerden op schurft (‘Krätze’) en andere ziektes. Wie schurft had, ging naar het Kraetze-block, een speciale ziekenbarak en voorportaal van de gaskamers. Iedereen probeerde daarom in de binnenste rijen van de colonne te komen. Eén keer was de klein gebouwde Cora na binnenkomst van een kindertransport bij die groep gevoegd en voor de gaskamers terechtgekomen. Een onbekend persoon trok haar op tijd weg. ’s Avonds was er als voeding een stukje hard bruin brood, ‘kuch’ genoemd.4 Een keer per week was er soep van schillen. Af en toe zaten er echte aardappelen in, zij het wel rotte of beschimmelde exemplaren. Ook werd er rommel ingegooid, zoals veiligheidsspelden en knopen.
Ziekenbarak
Eind 1944 ging ze vanwege bevroren voeten naar het Kranken-Revier, de ziekenbarak. Naast haar lag een jonge Nederlandse vrouw die uit het experimentenblok afkomstig was (Block 11). Bij haar was een gat in haar wang gebrand en elke dag kwam een arts vragen hoe groot de verwonding was. Zelf kon het slachtoffer dat niet zien, zodat Cora het moest bekijken en doorgeven aan de dokter. Wat de zin van dit experiment was, wist ze niet. Haar medepatiënte stierf. Cora hield de ontberingen vol door aan de hereniging met Max te denken. Later, toen ze van zijn dood vernam -op een of andere manier drong nieuws uit Monowitz tot Birkenau door- bleef alleen haar eigen levenswil over. Praten deed ze nauwelijks meer. De lucht van verbrand mensenvlees, die overal in Birkenau te ruiken was, is haar steeds bijgebleven.
Dodenmars
In januari 1945 kwam het Russische Rode Leger dichterbij en werd het kamp grotendeels ontruimd. Cora lag nog in de ziekenbarak, maar er werd gezegd dat de Duitsers het hele kamp in brand zouden steken – wat overigens niet gebeurd is. Zij ging daarom met de ‘dodenmars’ mee, zo goed en kwaad als het ging, voeten in lappen en een dekentje om haar lichaam. Daardoor maakte ze op 27 januari niet de bevrijding van Auschwitz mee. In het begin klampte een oude vrouw zich aan haar vast, tot het niet meer ging. De vrouw viel neer en werd doodgeschoten.
Oude mof
Ook Cora kon op een gegeven moment niet verder. Ze was broodmager en kon niet meer lopen. Ze bleef langs de kant van de weg liggen, met het vieze dekentje over zich heen. Een ‘oude mof’, geen SS’er, die haar had moeten doodschieten, vroeg: “Wer bist du?” Ze zei dat ze geen oude vrouw was. Hij nam haar mee naar een karretje waarmee legerleiding werd vervoerd. Daaraan kon ze zich vasthouden. Onderweg vond ze een paar schoenen die haar precies bleken te passen. Ze dacht: “God is met mij.” Het lopen in de hoge sneeuw ging makkelijker. Ze hoorde Hollands praten en vond in de stoet vier Nederlandse meisjes uit het experimentenblok: Lientje, Suze, Greet en Hennie. Cora sloot zich bij hen aan. De vijf vrouwen bleven tot het eind bij elkaar.
Malchow
Na drie dagen en nachten kwam de ellendige stoet op een punt waar open treinwagons klaar stonden. Die brachten hen in vier etmalen door Polen en Duitsland naar vrouwenkamp Ravensbrück. Dat was overvol. De nieuwe groepen vrouwen moesten in greppels bivakkeren. Met vrachtwagens werd Cora’s groep naar een buitenkamp van Ravensbrück gevoerd, Malchow in Mecklenburg. Hier maakten dwangarbeiders en gevangenen tot kort daarvoor springstof voor Dynamit-Nobel.5 Cora kreeg er geelzucht. Ze moest bomen omhakken, wat niet meer ging. Op een gegeven moment deden de opzichtsters hun uniformen uit en vluchtten weg in burgerkleren. Maar het kamp was nog niet bevrijd. Dat zou pas de volgende dag gebeuren, op 1 mei 1945.
Vijf vrouwen
De vijf Nederlandse vrouwen liepen echter het kamp uit en kwamen in de vuurlinie terecht. Ze vroegen bij boeren om beschutting. Binnenkomen mochten ze niet. Ze mochten zich wel in het veld ophouden en water halen uit de pomp. Daar stond Cora zich, voor het eerst sinds Westerbork, te wassen, toen ze hoorde dat ze bevrijd waren. Ze stopte niet met haar wasbeurt. De bevrijders waren Russische soldaten. Ze gaven de Nederlandse vrouwen een dood paard als eten. De vrouwen konden de stukken vlees echter niet verdragen. De vrouwen vonden een kamer in een boerderij. Toen de soldaten dronken waren, wilden ze daar naar binnen, denkend dat het Duitse vrouwen waren. Het groepje barricadeerde de kamer en Cora riep: “Pas op, we gaan naar jullie commandant.” Dat wekte de woede van de mannen, die hen daarop wilden doodschieten. De vrouwen wisten te ontsnappen en liepen in de richting van het Amerikaanse front. Daar waren veel vluchtelingen naartoe gestroomd. Het was een chaos. Ze werden naar een Engelse basis bij Lüneburg gebracht, waar dezelfde chaos heerste. Even voor Pinksteren 1945 gingen er vrachtwagens met Nederlandse overlevenden naar Enschede. Daar konden ook de vijf vrouwen gebruik van maken.
Enschede
In Enschede was alles dicht vanwege de bevrijdingsfeesten. De teruggekeerde overlevenden van kampen en dodenmarsen moesten twee dagen zonder eten en drinken in de vrachtwagens blijven. Ze waren een bezienswaardigheid. Hierna werden ze voor ontluizing en quarantaineonderzoek naar een soort fabriekshal met een betonnen vloer gebracht. Er lagen strozakken met dekens op de grond en er was eten en drinken. Cora woog nog 48 pond. Voor het eerst sinds haar gedwongen vertrek uit Koog aan de Zaan kon ze douchen. De gereformeerde dominee Leendert Overduin kwam op bezoek. Hij had in de oorlog veel joodse onderduikers geholpen en bracht de vrouwen twee aan twee onder bij gezinnen. Cora bleef over. Ze kreeg een kamertje bij een doktersechtpaar, dat aan de Lassondersingel in Enschede woonde. Beiden werkten en er was overdag niemand thuis. Ze mocht naar de kelder om hammen of ander eten te pakken. Maar ze kon slechts weinig voedsel verdragen en had dokterscontrole en zorg nodig.
Kasteel Eerde
Niet veel later werd Cora naar een herstellingsoord in Ommen gestuurd. Dat was kasteel Eerde van de familie Van Pallandt. Ida ter Haar, partner van de schrijver Jef Last, was daar aan het begin van de oorlog huismoeder geworden van de Quakerschool.6 Voorheen waren de meeste leerlingen kinderen van joodse vluchtelingen uit Duitsland, van wie velen waren gedeporteerd. De school was gesloten, maar nu zette Ida ter Haar zich met haar man en dochters in voor mensen die uit de kampen terugkwamen. Hier was wel aandacht en zorg. Boeren uit het dorp kwamen eieren en aardbeien brengen. Cora was er eerst alleen met de ridderharnassen, maar langzaam kwamen er ook anderen. Daarna werd het overvol.
Vervolg
In Ommen hoorde Cora via het Rode Kruis dat haar zuster Rachel uit Bergen-Belsen was teruggekomen en met haar man op de Jacob Obrechtstraat 35 in Amsterdam woonde. Daar ging ze na een tijdje wonen. Via een Haagse vriendin ontmoette ze Arnold Hamme. Het merendeel van zijn familie was eveneens niet teruggekeerd. Ze trouwden. Beiden wilden geen kinderen, bang dat de geschiedenis zich zou herhalen. Na enige tijd besloten Arnold en Cora voor zichzelf te beginnen. Hun groothandel in speelgoed werd een succes.
Verwanten
Op dezelfde dag als Cora was met dezelfde bedoeling ook Max’ zusje Johanna (Amsterdam, 1920) getrouwd met Joseph van der Velde (Amsterdam, 1914). Zij werden echter gedeporteerd en op 16 juli 1943 in Sobibor vergast. Cora’s zusje Elisabeth (Amsterdam, 1918) en verloofde André Zeldenrust (Amsterdam, 1915) waren al eerder getrouwd. Toen zij geen oproep voor werken in het Oosten kregen, meldden ze zichzelf aan. André had een communistische instelling en geloofde in ontplooiing door arbeid, ook als dat in Polen zou zijn. Hij hield, zoals bijna iedereen, geen rekening met massamoord. Ze werden met de vroegste transporten naar Auschwitz gestuurd en daar op 14 augustus 1942 onmiddellijk na aankomst vergast. Cora’s broer Frederik was diamantbewerker. Hij vulde in augustus 1942 een speciaal formulier in van de diamantwerkersbond, om zo met zijn vrouw Marianna Dondorp en hun dochtertje Elly vrijgesteld te worden van deportatie. Dat lukte tot mei-juni 1943. Toen werden bij razzia’s ook de meeste diamantwerkers opgepakt.7 Op 16 juli werd het gezin in Sobibor vergast. Cora’s oudere zuster Rachel was met de niet-joodse Sjaak Klee getrouwd en hoefde aanvankelijk niets te vrezen. Ze werd echter door buren aangegeven en naar Bergen-Belsen gestuurd, wat ze overleefde. Cora’s oudste zusters Marianne en Anna doken met hun gezinnen onder in de Wieringermeer, waar ze de bevrijding meemaakten.
Voetnoten
1 Mededelingen van Cora-Sara Hamme-Stuiver uit Den Haag (december 2006); www.joodsmonument.nl; Gezinskaart zetter-drukker Jan Jacob Rond (1883); Informatie van Erik Schaap uit Zaandam (13-5-2010); Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (dossier Hendrik van der Kraan)
2 Gezinskaart; In 1951 voortgezet onder de naam Apostolisch Genootschap
3 Mechanicus, o.c. (p. 260)
4 Is ook een Nederlandse soldatenterm, ‘rats, kuch en bonen’
5 http://www.lostplaces.de/cms/rustungsfabriken/ munitionswerk-malchow.html
6 Zie ook www.bevrijdingintercultureel.nl (Nederland/ homoseksuelen in oorlog en verzet)
7 Presser, o.c. I (p. 225); www.dbnl.org/tekst/pres003onde01/ pres003onde01_0057.htm; formulieren diamantbewerkers bij Joop Soesan*