Ridder-Samson, de (Sophia)

Laatste wijziging: 2 mei 2016

Gezin Sophia Erna de Ridder-Samson (Rotterdam, 6-7-1912)1

Sophia’s niet-joodse man wordt niet genoemd in de politienotitie over ‘arische’ wederhelften. Er is geen gezinskaart beschikbaar. Dat komt omdat het gezin pas na begin 1939 naar Zaandam kwam. Het echtpaar kreeg drie kinderen, van wie de middelste al jong overleed.

Artillerie-Inrichtingen

Het op 17 januari 1940 in Rijswijk getrouwde echtpaar De Ridder betrok een woning aan de Havenstraat 107. Dit adres zegt iets over het beroep van Adriaan Cornelis de Ridder (Den Haag, 14-12-1912). De woning was eigendom van de Staat (de Dienst Domeinen), en lag naast het terrein van de staatswapenfabriek Artillerie-Inrichtingen (het latere Eurometaal). Men mag aannemen dat De Ridder bij de A.I. werkte, al is niet duidelijk in welke functie. Op zijn gezinskaart bij het Stadsarchief Amsterdam staat een reeks aan banen die hij tot 1947 uitoefende (“soldaat, afd. chef fabr., CI, boekhouder, administrateur, expediteur, brugwachter”). Juist in de jaren 1938-’39 breidden de Artillerie-Inrichtingen sterk uit. Tijdens de oorlog werd door directeur F.Q. den Hollander op allerlei manieren verzet gestimuleerd en georganiseerd.2 Het is zeer waarschijnlijk dat zijn werknemer De Ridder en joodse echtgenote door het bedrijf tijdens de verplichte ‘evacuatie’ werden gesteund en van nuttige informatie voorzien.

Zwerftocht

Adriaan Cornelis woonde voor de oorlog in diverse plaatsen (Den Haag, Voorburg, Utrecht), maar keerde steeds na een paar maanden terug naar Rijswijk. Op 15-2-1940 werden Sophia en hij ingeschreven in Zaandam, maar medio december van dat jaar werd Rijswijk hun woonplaats. Daar bleven ze tot 28-4-1941, toen ze naar de Zaandamse Havenstraat verhuisden. Ook dat verblijf duurde maar kort. Op 31-3-1942 stonden ze ingeschreven in Voorburg.

Vrijstelling?

Een aanknopingspunt voor vrijstelling van Sophia’s echtgenoot stond in de Tweede Nota betreffende de ‘evacuaties’, toevallig ook op 31-3-1942 gepresenteerd door adjunct-directeur J. Brandon van de Joodsche Raad.3 Hierin werd als laatste punt vastgelegd dat men zich voor een aanvraag tot vrijstelling vanwege bedrijfsbelang kon wenden tot de Ruestungsinspektion in Den Haag. De meeste kans, zo merkte Brandon op, had men als de aanvraag door een niet-joodse werkgever of Verwalter werd gedaan. De Artillerie-Inrichtingen, sinds 1941 gesplitst in een geprivatiseerd civiel deel (met 1170 werknemers) en een oorlogsdeel ‘in liquidatie’ (855 werknemers) had geen joodse directie. De Artillerie-Inrichtingen waren zeker van belang voor de oorlogsvoering. Zie ook Polak & Schwarz*.

Overleefd

Het gezin De Ridder is in januari-februari 1942 dus niet naar een Amsterdamse jodenbuurt gegaan. Zij bleven in hun Zaandamse huis tot hun vertrek even later dat jaar naar Voorburg. Het kreeg wel te maken met veel discriminerende bepalingen betreffende gemengd gehuwden. Het gezin overleefde de oorlog en zou na de bevrijding onder meer wonen in Ouddorp, Amsterdam en Haarlem.