Slap (Bertha)
Laatste wijziging: 5 mei 2016
Bertha Slap (Amsterdam, 27-1-1925)1
Bertha Slap vond een schuilplaats bij onder meer twee verschillende gezinnen in Assendelft en overleefde daardoor de jodenvervolging.
Retiefstraat
Bertha was een dochter van bouwvakker Abraham (‘Bram’) Slap (Amsterdam, 24-3-1897) en Elisabeth Slap-de Klijn (Amsterdam, 7-7-1900). Haar moeder had een goede baan gehad bij de Geneeskundige Dienst aan de Achtergracht. Bertha had één broer, Hijman (‘Henk’) (Amsterdam, 26-6-1923), een drukker. Verder stond op het ouderlijk adres aan de Amsterdamse Retiefstraat 67 III oom Levie (‘Loe’, ‘Louis’) Slap (Amsterdam, 7-10-1904) ingeschreven. Alleen Bertha zou de bevrijding meemaken. De anderen stierven in 1943 en 1944 in Duitse gevangenschap.
Hollandsche Schouwburg
Voor Bertha Slap begon het er mee dat tante Marie Slap uit Assendelft2 overstuur uit de Hollandsche Schouwburg kwam, waarvoor ze eind 1942, begin 1943 een oproep had gekregen. Ze moesten haar laten gaan toen bleek dat oom Gerrit ‘arisch’ was. Oom Loe (Louis), die in de bekende haringzaak van de firma De Goede bij het Waterlooplein stond en bij zijn broer Bram inwoonde, was al eerder weggegaan. Loe stierf op 21 januari 1943 in Auschwitz.
Vader
Daarna kreeg Bertha’s vader een oproep om zich te melden bij voor werk. Haar moeder naaide zakjes zout in de zomen van zijn lange onderbroeken, want men zei dat er in de werkkampen en Westerbork geen zout was. Vader vertrok vanaf het Amstelstation en Bertha heeft hem nooit meer gezien. Bram, zoals zij hem als kind al mocht noemen, stierf vóór 31 maart 1944 in een van de kampen van Midden-Europa.
Vlucht
Op 16 mei 1943 kwam oom Gerrit om Bertha mee te nemen. Het gezin Slap woonde in de Retiefstraat 67 op drie hoog. Op één hoog woonde mevrouw Emmerich, een Duitse die met een Nederlandse jood was getrouwd. Men was bang dat ze met de bezetters in verbinding stond. Bertha’s moeder en haar broer Hijman bleven daarom achter. Zijzelf had niets bij zich dat verdenking kon geven, dus eigenlijk alleen de kleren die ze aanhad. Ze moest ook later het huis uit, met een Davidster op, en een paar meter achter oom Gerrit blijven. De tram was voor joden verboden. Van het Muiderpoortstation ging het met de trein naar Krommenie.
NSB
De NSB had die dag activiteiten, misschien omdat het toen in navolging van Duitsland ‘Moederdag’ was, of omdat men in het Concertgebouw geld inzamelde voor het Oostfront.3 In ieder geval had één van de nazi-dames een in krantenpapier gewikkeld pakje vergeten. Oom Gerrit, ‘die lieverd’, gaf het haar. Het kwam Bertha erg goed van pas. Er zaten bandages in en een roze nachtpon.
Assendelft
In het huis van tante Marie, W. Sijpesteijnstraat 23, waren alle vier kinderen thuis: Nico, Gerard, Rita en Lies. Het was vol. Naar buiten kon Bertha niet. Kleren, eigen spulletjes, geld had ze niet. En ze was met haar 18 jaar een stuk ouder dan Nico en Gerard. Feitelijk was ze hulp in de huishouding. Thuis was ze de lieveling van haar vader geweest. Ze hoefde niets te doen. Bovendien had haar moeder een dienstbode, Annie van Uitert uit Tiel. Bertha was gewend aan naaiwerk; ze werkte bij het Nederlands Confectie Bedrijf aan de Herengracht. Nu moest ze leren schoonmaken. Ze ging door voor wie ze was: een nichtje uit Amsterdam. Toen er een keer onverwacht bezoek kwam, verstopte ze zich achter de gordijnen, want een schuilplaats was er niet.
Henk
In de eerste week kwam broer Hijman naar Assendelft. Hij was op 21 mei met zijn moeder naar de Hollandsche Schouwburg afgevoerd, maar zag een gaatje en wist te ontsnappen. “Ik ga naar mijn zus”, had hij gezegd. Erg genoeg was hij weg voor oom Gerrit hem kon zeggen dat hij een onderduikadres voor hem had. Henk heeft nog een tijdje in Amsterdam gezeten voor hij werd opgepakt. Hij gooide een foto met zijn naam en adres erop en de tekst ‘post u mij alstublieft’ erop uit de trein die van Westerbork naar het vernietigingskamp reed. Bertha’s moeder werd op 11 juni 1943 in Sobibor vergast, Hijman op 16 juli.
Andere adressen
Omdat er spanningen waren tussen oom en tante moest Bertha na tien maanden naar een ander adres. Het werd de familie Van Vlaanderen-van Roon, die in de Dorpsstraat 966 woonde, achter een NSB’er. Het was een gezin met kinderen, en het was er leuk. Het huis bevatte een afgeschutte ruimte onder het dak waar ze zich kon verstoppen. Drie weken later bleek het te gevaarlijk. Toen begon volgens Bertha Slap een zwervend bestaan. De adressen werden gezocht door de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), maar ook door oom Gerrit. Zo was ze één dag bij de bakkerij van zijn broer Henk in Krommenie, en ook korte tijd bij een andere De Jong op het Kattepad 9 in dezelfde gemeente. Toen Bertha terecht kon bij een zus van Gerrit, Trienie de Jong en haar man Joop Boon, die op de Krommenieërweg 245 in Wormerveer woonden, kwam er rust. Ze zou er de laatste tien maanden van de oorlog blijven.
Bevrijding
Behalve zijzelf overleefden van Bertha’s familie alleen tante Marie en haar gezin en de twee andere tantes die met een niet-jood waren getrouwd. De andere zes ooms en tantes met hun gezinnen, alsmede haar opa en oma, werden in de Holocaust om het leven gebracht. Haar eerste eigen adres was in Koog aan de Zaan. Bertha kon er werk vinden als ‘meisje voor dag en nacht’ bij de familie Mol. Op 8 december 1945 werd ze er ingeschreven.
Zie ook Bertha Slap* in Wormerveer.
Voetnoten
1 Gesprek met Bertha Slap (10-10-2009); www.joodsmonument.nl; Informatie van Henk Krigee (14-6-2023)
2 Zie Marianna en Gerardus de Jong-Slap*
3 http://geschiedenis.vpro.nl