Slomper (Jetje en Wolf)
Laatste wijziging: 5 mei 2016
Jetje Slomper (Amsterdam, 5-7-1921 – Sobibor, 14-5-1943) met Wolf (‘Wolfie’/’Willy’) Slomper (Amsterdam, 18-12-1939 – Sobibor, 14-5-1943)1
Jetje en Wolf waren in het najaar van 1942 en het voorjaar van 1943 enige tijd ondergedoken bij het gezin van los werkman Piet Krijt op het Zaandamse adres Ameland 30. Krijts oudste dochter, Wil van der Blom-Krijt (1933), meent dat Jetje en Wolfie via contacten met de ondergrondse bij haar vader zijn gekomen. Hij had vaker contact met onderduikers. Bij razzia’s ging hij wel met hen het naburige Westzijderveld in.2 Het jongetje was ook korte tijd bij Willem en Guurtje Doeves in de Tolstraat 38.
Gezin Slomper
Jetjes vader, Wolf Slomper (Amsterdam, 2-5-1892), was diamantbewerker in Amsterdam. Daar werd ook haar moeder Sophia Naarden (12-1-1891) geboren. Er waren nog drie kinderen: metaalslager Abraham (1919), perser Emanuel (1923) en verkoopster Betje (1925). Ze woonden in 1941 op de Nieuwe Prinsengracht 112. Jetje Slomper werkte sinds 24 september van dat jaar als kleermaakster bij textielfabriek Hollandia-Kattenburg in Amsterdam-Noord. Op 11 november 1942 deed de Sicherheitspolizei daar een inval en arresteerde 367 joodse medewerkers. Jetje was daar niet bij. 130 arrestanten moesten naar de strafgevangenis in Scheveningen, de overigen naar de Hollandsche Schouwburg. Allen kwamen in Westerbork terecht, net als 460 van hun gezinsleden.
Wolfie
Volgens Wil van der Blom-Krijt en haar toenmalige buurjongen Dirk Doeves (1934), en evenzeer blijkens een naoorlogs proces-verbaal tegen inspecteur Tonny Jansen, waren Jetje en Wolfie moeder en zoon.3 Ook de buren in Zaandam kregen te horen dat Jetje Wolfies moeder was. De website www.joodsmonument.nl noemt hen echter zus en broer. Doeves herinnert zich Wolfie goed. Hij weet niet beter dan dat Jetje de moeder van Wolfie was. Ook gezien de leeftijd van Jetjes moeder is dat voor de hand liggend. Het is goed mogelijk dat Jetje een ongehuwde moeder was. Zij moet haar kind bij de verplichte aanmelding als jood, voorjaar 1941, als haar broertje hebben opgegeven.
Ameland
De Zaanse schrijver Dirk Doeves4 woonde tijdens de oorlog op Ameland 35. Hij was de jongste van zes kinderen. Zijn vader werkte volgens het Adresboek voor de Zaanstreek 1941 als slagersknecht en petroleumventer. Ook oudste zoon Willem zou dat laatste beroep uitoefenen. Twee broers waren dwangarbeider in Duitsland en de oudste woonde niet meer bij zijn ouders. Dirk was thuis met zijn zusjes Annie en Aafje. Volgens Doeves had buurman Krijt drie kinderen. Zijn vrouw woonde elders. In die zin paste Jetje in het gezin. In het proces-verbaal zegt Jansen dat Piet Krijt en Jetje Slompers ‘in concubinaat’ leefden. Doeves zegt dat Wolfie overdag niet vaak bij het gezin Krijt was. Het jongetje kwam altijd naar de familie Doeves-Kwast. Broer Willem ‘adopteerde’ Wolfie op een gegeven moment. Willem Doeves en zijn echtgenote Guurtje hadden zelf geen kinderen.
Lees meer
Vader
Dirk Doeves herinnert zich dat hij zijn vader met Wolfie van een platbodem zag komen. Vader Doeves werkte in die tijd bij boeren in de buurt en nam het jongetje dan mee. Die dag had hij schapen geschoren. De wol had hij voorin gelegd, en de moe geworden Wolfie was daarop in slaap gevallen. Dirks vader had hem toen in zijn armen genomen en naar huis gedragen.
Smeris
Uit Doeves’ Dirkie de Zaankanter komt nog een herinnering5: “‘Hoe heet je’, vroeg hij mij na een tijdje. ‘Ik? Dirkie. En jij’, vroeg ik. ‘Wolfie’, zei hij. Ik moest daar vreselijk om lachen. Wolfie, dat is een dierennaam. Maar hij zei: ‘Een wolf is tenminste nog wat, wat is nou een Dirkie?’ We waren al dicht bij huis toen er een buurman het pad opkwam. Voor dat ik wist wat er gebeurde was Wolfie een steeg ingevlucht. ‘Wat doe jij nou?’, vroeg ik een beetje verbaasd. ‘Sssstt’, siste hij, ‘dat is een smeris…’. Ik moest daar om lachen. ‘Welnee man, dat is geen smeris, dat is een ijsboer.’ ‘Hij heeft de pet van een smeris op,’ hield Wolfie vol. ‘Welnee,’ zei Dirkie, ‘dat is een Rotterdammertje, of een Schipperspet. Die dragen ze hier allemaal. En waarom zou jij zo bang zijn voor een smeris?’ Wolfie vertelde toen dat zijn moeder had gezegd dat als een smeris ooit hun zou zien, dat ze dan zouden worden weggevoerd.” Het waren profetische woorden.
Paulus Horn
Moeder en zoon Slomper belandden via de zakkenhersteller Paulus Horn bij Pieter Krijt. Toen Horn in 1947 als getuige werd verhoord, vertelde hij: “Op een morgen in februari 1943 werd ik door 2 agenten van Zaandam van mijn werk gehaald. Ze namen me mee naar het bureau en vertelden me dat het over een Jodin ging. Enkele maanden daarvoor namelijk had ik een Jodin met kind uit Amsterdam opgehaald en laten onderduiken bij Krijt, Ameland 30. Ik woonde toen naast Krijt. Ik had daarbij aan Krijt verteld, dat de vrouw van Joodse bloede was. Doordat Krijt niet goed met het kind (omstreeks 2 jaar oud) kon opschieten, heeft hij het afgegeven aan een zekere Doeves, die het kind op zijn naam wilde hebben en het daarom aangaf op het gemeentehuis. Toen was het natuurlijk mis. Toen is de politie aan de woning van Krijt gekomen om te vertellen, dat ze aan het burau moest komen. Krijt en de Jodin doken onder. Kort daarop zijn ze gearresteerd.”
Politiebureau
Willem Doeves op zijn beurt tijdens een naoorlogs verhoor: “Op 24 maart 1943, toen ik ’s avonds met mijn vrouw uit Assendelft thuiskwam, vertelden de buren me dat ik aan het politiebureau moest komen. Er waren die dag agenten aan huis geweest, die mij en mijn vrouw echter niet thuis troffen. Ze hadden die boodschap bij de buren achtergelaten. De volgende morgen ben ik naar het bureau gegaan, terwijl ik niet de gedachte had, dat het om een Jodenkindje zou gaan. Ik had namelijk kort daarvoor een Jodenjongetje van 3 jaar thuisgenomen, dat met zijn moeder ondergedoken was bij Krijt aan het Ameland. Ik moest bij luitenant Jansen komen, die me over een Jodenkind vroeg. Ik weet niet meer precies wat hij vroeg. In ieder geval ging het zo, dat ik de volgende dag het kind op verzoek van Jansen aan het bureau gebracht heb.”
Tonny Jansen
Na de oorlog moest voormalig politie-inspecteur Tonny Jansen zich verantwoorden voor het Bijzonder Gerechtshof, op verdenking van collaboratie met de bezetter. In het vroege voorjaar van 1943 stond hij pleegvader Doeves te woord toen die zich op het bureau meldde. Waarom kwam Willem naar het politiebureau? Uit dagblad De Zaanlander van 31 mei 1949: “Krijt blijkt het gevaar dat dreigde te hebben voorvoeld. Hij had het kindje bij het gezin Doeves ondergebracht. Die familie wist niet dat het een Jodenkindje was en probeerde (…) via de politie distributiebescheiden te krijgen.” Er was blijkbaar geen contact met Piet Bosboom* of andere onderduikhelpers.
Jodenkind
Jansen tegen de rechtbank: “Ik dacht met een Hollandse overtreding -verduistering van staat- te doen te hebben.” Verduistering van staat6 houdt in dat Willem Doeves zou hebben voorgewend dat Wolfie zijn wettig (pleeg)kind was. Hij wilde echter uitzoeken of zij als pleegouders behandeld konden worden. Jansen vervolgde: “Ik was volkomen te goeder trouw. Ik had direct moeten zeggen, toen Doeves met het kind kwam: ‘Man, maak dat je wegkomt.’ Ik heb er reuze spijt van.’ Volgens mevr. Guurt Doeves-Boot, die geprobeerd had het kind te kunnen houden, had Jansen gezegd: ‘D’r komt niks van in. Het is een Jodenkind.’ Jansen: ‘De houding van Krijt heb ik van het begin af aan misselijk gevonden.’ Pres.[ident van de rechtbank]: ‘En uw eigen houding?’ Jansen: ‘Ook misselijk. Maar ik kon niet anders meer, doordat [waarnemend commissaris en NSB’er7] Talma in het geval gemoeid was.'”8
Fout
Op www.joodsmonument.nl wordt geconcludeerd dat het echtpaar Doeves-Boot een ‘afschuwelijke fout’ maakte. Afgaand op het verhaal van Pieter Krijt lijkt die conclusie juist. Die vertelde kort na de oorlog tegen de politie: “Omstreeks februari 1943 heb ik, daar ik moeilijkheden had met mijn vrouw en deze naar Frankrijk vertrokken was, een huishoudster aangenomen: dit was een jodin, die een kind had van ongeveer drie jaar. Daar ik persoonlijk niet met dit kind op kon schieten, heb ik in overleg met meerbedoelde huishoudster het kind uitbesteed bij een zekere Doeves, wonende aan de Veeringstraat te Zaandam. Ik heb Doeves beloofd dat ik voor bonnen en geld zou zorgen, maar Doeves heeft geheel op zijn eigen houtje geprobeerd om het kind op zijn naam over te laten schrijven en heeft zich hiertoe gewend tot de burgemeester van Zaandam. Deze wilde natuurlijk weten hoe Doeves aan dit kind gekomen was en zodoende kwam alles uit. Wij waren inmiddels naar Amsterdam vertrokken en zijn daar later door de logementshouder verraden. We werden overgebracht naar Zaandam en toen wij daar aankwamen was meerbedoeld kind op het bureau van politie, alhier.”
Arrestaties
Wie er precies welke fouten heeft gemaakt, blijft onduidelijk. Er is wel meer inzicht in de arrestaties die eind maart plaatsvonden. Op zaterdagmorgen 27 maart 1943 werden in Amsterdam, op verzoek van Zaandamse politiecommissarissen (onder wie Talma), Hillegonda van der Velde (Amsterdam, 2-8-1922) en Pieter Krijt aangehouden. Jetje Slomper hanteerde de naam die op haar valse persoonsbewijs stond. In de voering van haar jas werd een jodenster gevonden. Ze moest op het bureau blijven, terwijl Piet naar huis mocht. In het proces-verbaal van Tonny Jansen staat dat Krijt had gezegd ‘dat hij niet wist dat het een jodin was, want dat hij haar anders niet aan zou kijken’. Als ze het wel was, ‘moest ze er ook maar uit’. Jetje had daarop gezegd: “Dan moet Krijt ook hangen.” De volgende dag, na twaalven, werd Krijt door twee politiemensen thuis opgehaald en eveneens ingesloten. De politie had blijkbaar geconcludeerd dat Piet Krijt en niet Doeves verantwoordelijk was voor het verbergen van Wolfie. Om 22.00 uur kwam Willem Doeves, vermoedelijk met zijn vrouw en Wolfie (‘Willy’). Volgens de herinneringen in Dirkie de Zaankanter werd Wolfie op het treinstation van Zaandam opgepakt, waar hij na een uitje met zijn pleegouders arriveerde. Ze gingen naar het bureau aan de Vinkenstraat, waar Jetje en Piet al waren. Doeves kon naar huis. De volgende dag mochten Willem en Guurtje Doeves afscheid nemen van hun pleegkind.
Sobibor
Dinsdagmiddag 30 maart werden de drie arrestanten naar de Sicherheitsdienst in Amsterdam gebracht. Jetje en Wolfie werden als strafgeval doorgestuurd naar Westerbork en op 14 mei 1943 in Sobibor vergast. De meeste leden van het gezin Slomper waren toen al in Auschwitz vermoord. Abraham Slomper stierf voor 31 maart 1944 in een werkkamp in Midden-Europa.
Vught
Krijt werd tijdens de ondervraging door de Sichterheitsdienst mishandeld tot hij zijn aandeel bekende en daarna wegens het huisvesten van joden zeven maanden gevangen gezet in kamp Vught. In oktober 1943 werd hij vrijgelaten. Zijn dochter: “Ik heb hem nog zien terugkomen. Hij was hartstikke dik, maar dat kwam niet omdat hij zo gezond was.”9 Piet Krijt overleed in 1978 na een verkeersongeval.
Voetnoten
1 H8a; www.joodsmonument.nl; De Zaanlander, 31-5-1949; Mededelingen van Erik Schaap (voorjaar 2006 en januari 2007), Dirk Doeves (najaar 2006) en Wil van der Blom-Krijt uit Westzaan (januari 2007); Gezinskaart Amsterdam; Nationaal Archief, CABR-dossier T. Jansen
2 Dagblad Zaanstreek (‘Hij sloeg geen vlieg’), 5-2-2007
3 Proces-verbaal door de rechercheurs H. de Wit en J.H. den Boef d.d. 1-6-1945; vergelijk H8a
4 Dagblad Zaanstreek, 12-8-2005 en 10-3-2006; Doeves, D. Dirkie de Zaankanter; Mededelingen van Dirk Doeves uit Zaandam (november 2006)
5 Doeves, D. o.c.
6 Artikel 236 Wetboek van Strafrecht: “Hij die door enige handeling opzettelijk een anders afstamming onzeker maakt, wordt, als schuldig aan verduistering van staat, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar.”
7 Hoen J.J. ’t en Witte, J.C. Zet en tegenzet (p. 72, 78)
8 De Zaanlander, 31-5-1949
9 Dagblad Zaanstreek (‘Hij sloeg geen vlieg’), 5-2-2007