Stein (Bernhard/Baruch)

Laatste wijziging: 5 mei 2016

Echtpaar Bernhard (‘Baruch’) Stein (Berlijn, 19-7-1890)1 en Else Stein-Schlesinger (Hagen, 15-12-1894)

Uit een naoorlogse verklaring van de Vreemdelingenpolitie blijkt dat Bernhard Stein en Else Schlesinger in mei 1938 vanuit Barcelona naar Amsterdam kwamen.2 Begin oktober verhuisde het echtpaar naar Zaandam, vanwaar zij op 16 en 17 januari 1942 werden uitgeschreven naar gemeente en kamp Westerbork.3

Stateloos

Beiden waren stateloos. Dit kan op een langdurig verblijf buiten Hitler-Duitsland wijzen, gevolgd door problemen met paspoortverlenging. In hun geval is dit zeker een mogelijkheid. Het Duitse generaalconsulaat in Amsterdam liet op 8 augustus 1939 weten dat vernieuwing van het paspoort niet mogelijk was.4 Daarnaast kon vanaf juli 1933 aan politieke vluchtelingen en andere groepen (‘Oostjoden’) de nationaliteit ontnomen worden.5 Achter de 41 Duitse gezinshoofden op de ‘evacuatie’-lijst van Zaandam staat er slechts achter zeven de aanduiding ‘staatenloos’. Naast het echtpaar Stein-Schlesinger betreft dit Erna Pilichowski-Abraham*, Oscar Alexander*, Georg Rosenbaum* en de drie gebroeders Kaplan (Rudolf*, Otto* en Walter*). De drie eerstgenoemden verlieten Duitsland in 1933-1934.

Vlucht

Van beide echtgenoten Stein is het Bewijs van Aanmelding ‘als persoon van joodschen bloede’ uit voorjaar 1941 bewaard.6 Zowel Bernhard als Else hebben vier joodse grootouders. Een formulier uit Westerbork, bedoeld voor emigratie,7 suggereert dat Bernhard en Else al op 7 augustus 1933 uit Duitsland naar Barcelona vertrokken. Het lijkt er dus op dat het echtpaar al enkele maanden na het aantreden van Hitler is weggegaan. In dat document staat ook dat Bernhard vroeg zonder ouders was. Zijn vader overleed in 1921, 65 jaar oud, zijn moeder in 1918 op 57-jarige leeftijd. Over de ouders van Else staat niets. In 1941 omschrijft Bernhard zijn werkzaamheden als het vervaardigen van watten. Deze werden gebruikt voor schoudervullingen en bij medische toepassingen. Else heeft geen formeel beroep. Het is mogelijk dat Bernhard Stein ook in Duitsland en Spanje zijn geld met wattenfabricage verdiende.

Duitsland

(De nabestaanden van) het echtpaar hebben veel persoonlijke documenten nagelaten aan het Joods Historisch Museum (JHM). Veel daarvan is op de website van het JHM te raadplegen. Bernhard Stein lijkt te behoren tot de gegoede burgerij. Een foto laat Bernhard en mogelijk zijn broer Martin of Paul op een podium zien, links en rechts van de bekende toneel- en filmspeler Johannes Riemann (1888-1959).8 Rechts van Riemann staat een onbekende vrouw. De foto zou tijdens een voordrachtsvoorstelling -een bord met de tekst ‘Persönliches Gastspiel’ hangt boven en achter het groepje- genomen kunnen zijn. Aan het pothoedje dat de vrouw draagt is te zien dat de foto van circa 1925 is. Riemann zou in 1939 overigens door Hitler tot staatsacteur worden benoemd.

Wuppertal

Waar werd de foto genomen? Bernhard werd in Berlijn geboren, maar uit het Bewijs blijkt dat het echtpaar Stein vóór vertrek naar Barcelona in Wuppertal-Elberfeld woonde. Ook verschillende documenten uit Westerbork maken duidelijk dat Stein zichzelf als inwoner van Elberfeld beschouwde. Volgens het Bewijs van Aanmelding zou Bernhard vóór de Anschluss van Oostenrijk (1938) ook de nationaliteit van dat land bezeten hebben.

Zaandam

Voorjaar 1938 werd Barcelona gebombardeerd. Het fascisme van Franco, Salazar, Mussolini en Hitler was aan de winnende hand. Bernhard en Else Stein pakten opnieuw bij elkaar wat ze hadden en kregen toegang tot Nederland. In oktober 1938 betrok het echtpaar in Zaandam een woning aan de Jonge Arnoldusstraat 126. Niet lang daarna werd Bernhard Stein lid van de joodse gemeente en meteen ook deelnemer aan het comité dat de viering van het 75-jarig bestaan van de synagoge voorbereidde.9 Hij was vermoedelijk een belijdend jood. Op 6 januari 1942 kreeg hij van de Joodsche Raad de bevestiging dat hij aan zijn financiële verplichtingen voor Ondersteuning en Maatschappelijk werk onder minderbedeelde joden had voldaan.10 Hij zou zich ook in Westerbork met het religieuze jodendom identificeren. Op enkele kampdocumenten draagt hij de Hebreeuwse voornaam Baruch.

Palestina-visum

Die Hebreeuwse naam kan ook te maken hebben met het plan zich in Palestina te vestigen. Begin maart 1939 zorgde Paul Stein, broer van Bernhard en wonend in Tel Aviv, voor een intentieverklaring van Hitachduth Olej Germania we Olej Austria, de Vereniging voor Immigranten uit Duitsland en Oostenrijk.11 In de verklaring staat dat Paul Stein zich inspant om zijn broer Bernhard en diens vrouw aan een visum voor Palestina te helpen. Het Duitse consulaat in Tel Aviv en het Nederlandse bevestigden dit. Vóór de Duitse inval was er geen visum. Evenmin vóór de verdrijving uit Zaandam of in de eerste maanden van Westerbork, zoals bij het gezin Kzernitzki*.

Wattenfabriek

Een half jaar voor de Duitse inval, 1 december 1939, richtte Bernhard Stein op zijn eigen adres de firma ‘Record, Nederlandse Schouderwattenfabricatie’ op. Drie maanden hierna kwam er een jongere Nederlands-joodse vennoot bij, Abraham Isaac de Beer (Hoorn, 26-1-1903). Blijkbaar gingen de zaken goed. Zaandam kende al twee andere vluchtelingenfirma’s in schoudervullingen: die van de gebroeders Littwitz (Ludwig* en Georg*) en van vader (Ferdinand*) en zoon Hans Jäger*.

Oorlog

Alle drie de firma’s moesten zich in oktober 1940 als joods laten registreren bij de Kamer van Koophandel. In november 1941 kregen ze een niet-joodse Verwalter. In dezelfde maand verloren alle Rijksduitsers hun nationaliteit en bezittingen.

Registratie

Ook de kwitanties van 1 gulden vanwege de aanmelding op 21 februari 1941 te Zaandam als zijnde ‘van joodschen bloede’ schonk de familie Stein aan het Joods Historisch Museum.12 De rekening is ondertekend door burgemeester In ’t Veld. Burgers met joodse grootouders moesten zichzelf voor 24 februari 1941 aanmelden. De lijsten met aanmeldingen zouden de administratieve basis vormen voor de deportaties. Else werd, zoals ook op de ‘evacuatie’-lijsten gebruikelijk, ingeschreven onder haar eigen naam. Op 16 december 1941 kregen beiden hun persoonsbewijs: Z2 00160 (Else) en Z2 00171 (Bernhard).13 Er stond een pasfoto op en, binnenin, tweemaal een vingerafdruk. Aan de buitenkant was naast de foto en op het derde vak een grote J gestempeld.

Broer

Er kwamen in de zomer van 1941 drie tamelijk radeloze brieven uit Zwitserland. De twee laatste komen van Bernhards nicht Rita Stein. Uit de inhoud van de brieven wordt duidelijk dat de eerste van zijn broer moet zijn, die al vijf maanden in een ziekenhuis in Sankt Gallen ligt (11 juli).14 De naam waarmee hij ondertekent lijkt op Martin. ‘Martin’ schrijft Bernt voor zijn verjaardag en om hem te bedanken voor een bankassignatie, een soort cheque. Uit zijn brief rijst een wanhopig beeld op. ‘Martin’ is met zijn dochter -zijn vrouw is al overleden- naar Zwitserland gevlucht en daar ziek geworden. Het liefst waren ze doorgegaan naar broer Paul in Palestina, maar sinds februari 1941 ligt ‘Martin’ in het ziekenhuis. Hij lijdt aan een zware longontsteking, heeft dagenlang 39,6 graden koorts en is erg afgevallen. Dochter Rita werkt met kost en inwoning, maar zonder loon, van ’s morgens 6 tot ’s avonds 8 uur bij mensen in de huishouding. Vluchtelingen mogen niet werken want dat zou ten koste van de eigen burgers gaan. Ze mag hem eens in de twee weken op zondag bezoeken. Verder is ‘Martin’ alleen. Denken dat hij naar Zaandam zou kunnen komen (Else nodigde hem uit), lijkt hem niet reëel. Dus citeert hij Faust maar: ‘knurre nicht Pudel’ (‘rustig blijven, poedel’). In een P.S. vraagt hij Bernt, hoe moeilijk dat ook zal zijn, de zorg voor Rita op zich te nemen, mocht hem iets ‘menselijks’ overkomen. Bernhard en Else hebben immers ook voor Mia gezorgd – vermoedelijk zijn vrouw.

Rita

Van Rita zijn de andere twee brieven. Zij woonde steeds bij andere mensen en raakte daar behoorlijk wanhopig van. Haar laatste adres, bekend van een bewaarde envelop, was Herisau, acht kilometer van Sankt Gallen, waar haar vader ligt.15 Om brieven te schrijven was ze meestal te moe. In haar brief van 27 juli bedankt ze verder haar oom om wat hij haar vader heeft beloofd.16 Vermoedelijk hebben Bernhard en Else teruggeschreven Rita te ondersteunen, mocht ‘Martin’ overlijden. In haar tweede brief, van 24 augustus, met censuurstempel van de Wehrmacht, wordt duidelijk dat haar vader is overleden.17 Rita voelt zich erg alleen. Zij bedankt Bernhard voor zijn condoleancebrief en zijn aanbod om haar geld te sturen. Want hoewel veel onbekenden haar helpen, ook het weeshuis, is het toch het beste als de familie zorg voor haar heeft. Ze zal haar oom en tante niet teleurstellen. Haar vader heeft haar nog een kluisje laten huren, waarin ze 300 franc en wat sieraden van haar moeder bewaart. Het weeshuis verkoopt de spullen die ze maakt. Pappa is nu God zij dank gelukkig, besluit ze, maar haar heeft hij alleen gelaten. Hoe het met Rita Stein verder is gegaan is niet bekend.

Westerbork

Volgens de naoorlogse gemeenteverklaring was Bernhard Stein tot 3 februari 1942 woonachtig in Zaandam. Dat was de dag dat 63 buitenlandse joden uit Zaandam officieel in de gemeente en het kamp Westerbork werden ingeschreven. Er waren toen rond zevenhonderd Duitse vluchtelingen in het kamp, die er sinds eind 1939, begin 1940 gedwongen waren gehuisvest. De meeste van de Zaandamse vluchtelingen vonden aansluiting bij de kamporganisatie die door deze Duitse oudgedienden (Alte Lagerinsassen) was opgezet. Zo ook Bernhard en Else.

Deportatiedreiging

Vanaf 15 juli veranderde het kamp van karakter en werd het ook de tijdelijke opvang voor maandelijks duizenden, voornamelijk Nederlandse joden; het ’transportmateriaal’ in de richting van de concentratie- en vernietigingskampen. Lid zijn van de kamporganisatie betekende dat het eigen tijdstip van deportatie kon worden uitgesteld. Voor Bernhard en Else zelfs tot na de laatste transporten. Toch hebben ook zij, op naam, de dubbele bagagelijsten voor vrouwen en mannen ingevuld, bedoeld voor drie à vier weken.18 Koffers en tassen mochten samen hoogstens vijftig kilo wegen. Er mocht alleen onecht goud en zilver mee. Echte sieraden moesten apart worden opgegeven. Kostbaarheden werden immers, tot bij de treinen, in beslag genomen door roofbank Lippmann & Rosenthal.

Else Stein(-Schlesinger)

Uit de documenten uit de kampperiode die op de site van het JHM te vinden zijn blijkt dat Else verschillende functies heeft vervuld. De Nederlandse kampleiding, die de macht vanaf 1 juli 1942 aan de SS overdroeg, gaf aan Barackenleiterin Else Stein eind juli toestemming een band om de arm te dragen en ongehinderd kampcontroles te passeren.19 Ook Samuel Lewkowicz* was barakleider. In 1944 stond tevens een functie bij Dienstbereich 1 (‘keukendienst’) op haar Arbeidskaart.20 De keuken was een centraal onderdeel van de gevangenisstad en gedeeltelijk in de barakken ondergebracht.21 In januari en februari van dat jaar was ze als plaatsvervangend barakkenleider ook werkzaam in Dienstbereich 5 (‘kledingzaken’).22 Dit werkgebied staat ook op de legitimatiekaart waarop zij gerekend werd tot de ‘stamlijst van het oude kamp’.23

Leiterin barak 69

In december stuurde Curt Blüth haar namens de Joodsche Raad een pakje en een bedankbrief vanwege haar ‘onvermoeibare opoffering’ voor de bewoners van barak 69.24 Wat zij precies heeft gedaan is niet bekend. De barakleider25 had onder meer tot taak de namen voor te lezen van de bewoners die op de lijst stonden voor deportatie naar de vernietigingskampen. Om onrust tegen te gaan, maakte de joodse kampleiding pas enkele uren voor vertrek de definitieve lijst bekend. De barakleider verwoordde het deportatiebevel en moest proberen de mensen te helpen. Ze was daardoor ook, zoals alle gevangenen met een functie, een schakel in de deportatieketen. Misschien was nummer 69 langere tijd de barak waar Else leider van was. Zelf verbleef ze er niet. Op de vele kampvergunningen die Else Stein (-Schlesinger) en haar man hebben bewaard staat meestal barak nr. 38, soms nr. 63 of 16 (K), wat een huisje kan zijn geweest.

Sanitäter

Eind juli 1942, bij de overdracht aan de SS, gaf commandant Jac. Schol Sanitäter Bernhard Stein dezelfde vergunningen als diens vrouw.26 Dit woord is te vertalen als: medewerker van de geneeskundige dienst. In oktober 1942 kreeg hij toestemming om in spertijd voor het ziekenhuis te werken.27 Op de arbeidskaart van Baruch Stein uit 1944 staat als functie Krankenhauspersonal.28 In het Lagerbefehl 80 komt de naam B. Stein voor als groepsleider van het magazijn29. Tot zijn Dienstbereich 4, de gezondheidsdienst, behoorde een van de twee magazijnen van het kamp. Dit werkgebied, nu met afdeling 7 ‘Sondergruppen’, staat ook op de legitimatiekaart waarop hij gerekend wordt tot de ‘stamlijst van het oude kamp’.30 Bernhards beroep als wattenfabrikant sluit aan op een leidinggevende functie bij de gezondheidsdienst.

Deportaties

Van Bernhard is zeker dat hij ook bij het meest dramatische werk van Westerbork betrokken was. Er zijn verschillende stukken bewaard die dat duidelijk maken. Een briefje uit 1943, waarop data kunnen worden ingevuld, verklaart dat kampingezetene Bernhard Stein bij aankomend en uitgaande transport ‘ständig’ dienst heeft, continu dus. Op een tweede, identiek briefje is door de 3 van het vorige formuliertje een 4 gezet.31 Dus bij alle transporten van 1943 en 1944 was hij, waarschijnlijk vanuit de geneeskundige dienst, betrokken. Dat zal in 1942 begonnen zijn. In bijna alle gevallen vertrok de trein in de vroege dinsdagmorgen. Een Nederlandse vergunning van 1942, eind oktober, om in spertijd te werken betreft een maandagnacht en dinsdagmorgen32; ‘Dienstleider’ G. van der Hoff deed een beroep op hem vanwege de ‘dienstgroep Ziekenhuis’. Maar er was meer te doen. Drie werkbriefjes, van 18 januari, 31 juli en 3 september 1944, ondertekend door het hoofd van de ordedienst Pisk, zeggen uitdrukkelijk dat hij bij de treinen moest zijn, Dienst am Zuge.33 Dat betekende medegevangenen, in zijn geval misschien zieken, in veewagens zien te krijgen. Die gingen volgepakt en bijna geheel zonder voorzieningen ‘naar het Oosten’. De plek in het kamp waar de trein vertrok, werd Boulevard des Misères genoemd.

Vught

Zijn vergunning om van 20 op 21 september 1943 vanwege ‘dringend noodzakelijke verplichtingen’ buiten zijn eigen barak te zijn, geldt ook een nacht van maandag op dinsdag. Mechanicus schrijft over deze deportatie naar Auschwitz op de 21ste: “Wederom een transport van duizend mensen: daaronder zieke oude mannen van de Joodse Invalide, en ongeveer driehonderd mannen, die eerst gisternacht vrijwel zonder kleren uit Vught zijn gekomen. De Fürsorge heeft zowel voor de zieke mannen als voor de Vughtenaren voor kleren gezorgd, ook voor een redelijke uitrusting.”34

Contact met Tel Aviv

Getuige een bewaard emigratieformulier35 bestond er in het camp Westerbork aanvankelijk nog de mogelijkheid visa, certificaten en affidavits (USA) aan te vragen voor vestiging in een ander land. Men kon (theoretisch) via Amsterdam emigreren. Als mensen die zijn identiteit konden bevestigen noemde Bernhard Erwin Krieg* en Izak Führer*; Führer had een oud visum voor Palestina en deed pogingen het te laten herleven. Paul Stein in Tel Aviv, die al in 1939 met een visum bezig was geweest, was de buitenlandse relatie. In het voorjaar van 1943 is er een nieuwe poging. Emigreren kan niet meer. Toch heeft ook in het deportatiekamp Westerbork een dubbele nationaliteit of een Palestina-certificaat zin. Het bezitten van een certificaat voor emigratie naar Palestina maakte dat de geïnterneerde kon worden uitgewisseld tegen Duitse krijgsgevangenen. Het kon dus behoeden voor deportatie naar de ergste kampen. Bernhard probeerde in het voorjaar van 1943 via het Nederlandse Rode Kruis contact met zijn broer te krijgen. Dat vroeg op 30 april om het nummer van de Palestina-certificaten en de plaats waar deze waren gedeponeerd.36 Paul antwoordde op 20 juni met een Engels telegram: “Certificaten aangevraagd vooruitzichten gunstig.” Het Internationale Comité van het Rode Kruis (CICR) stuurde deze reactie een week later vanuit Genève naar de Joodse Raad, het formele adres van Stein. Die zond het nieuws naar Westerbork.37 Van het Nederlandse Rode Kruis kwam in september een bevestiging.38

Palestina-certificaat

Op 21 juli 1943 was er via de Joodse Raad een nieuw bericht van het CICR.39 De Jewish Agency in Jeruzalem vroeg mee te delen dat het echtpaar Stein-Schlesinger op 9 juli 1943 op de uitwisselingslijst was gezet. Maar het duurde tot maart 1944 voor het Internationale Rode Kruis liet weten dat de Jewish Agency for Palestine Baruch Stein en zijn familie onder 9th veteran zionist nummer M/43/438/43/1/211 geregistreerd had voor uitwisseling en voor immigratie naar Palestina. Het nummer is doorgegeven aan de Engelse autoriteiten.40 Deze zouden het aan de Duitse instanties doorgeven.41 Op 10 april stuurde Paul Stein via een afdeling van het Engelse Rode Kruis een bezorgd telegram: hij wilde weten of Bernhard en Else gezond zijn en of alles is aangekomen. “Gebt Nachricht, da sehr besorgt.” Het werd op 23 mei in de postkamer van Westerbork gestempeld, met de vraag voor welke van de twee B. Stein’s het bericht bestemd was.42

Bergen-Belsen

In de maanden januari tot april 1944 zijn al veel leden van de Duitse kamporganisatie gedeporteerd, een groot aantal naar de gunstig bekend staande kampen Bergen-Belsen, Theresienstadt en Biberach. Sommigen met het doel om via het eerste kamp uitgewisseld te worden tegen krijgsgevangen Duitsers. Zo ook het gezin Führer*, dat op 21 januari 1944 een nummer op de zesde veteranenlijst kreeg, Manfred Rosenbaum* en vermoedelijk het echtpaar Freund* uit Oostzaan. Bernhards Alarm-Ausweis van maandag 10 januari 1944 sloot aan bij het vertrek, de dag erna, van het eerste ‘uitwisselings-transport’ naar Bergen-Belsen. Ook kamp-prominenten gingen mee. Het transport vond midden op de dag plaats, en iedereen mocht zijn bezittingen meenemen. Else kreeg voor die dag een Sonder-Ausweis voor Dienstbereich 5 (Bekleidung) om buiten haar barak aan het werk te gaan.43 Evenals haar man werkte Else soms direct mee bij de treinen. Van de uitwisseling kwam in de meeste gevallen overigens niets terecht. Voor de meerderheid bleken de ‘gunstige’ concentratiekampen doorgangskampen naar Auschwitz te zijn. Het echtpaar Stein-Schlesinger maakte al of niet bewust geen gebruik van hun Palestina-certificaat.

Auschwitz

Else’s vergunning voor ‘dringend noodzakelijke verplichtingen’ op maandag 24 en dinsdag 25 januari 194444 viel samen met het transport die nacht en ochtend naar Auschwitz. “Bij vliegende storm en gutsende regen is een transport van duizend man naar Auschwitz vertrokken. Weer in beestenwagens. Het hoofdaandeel heeft de s[straf]-barak geleverd: vijfhonderd negentig man. (…) Nog altijd weet men niet, wat er met de gedeporteerde Joden in Polen gebeurt.”45 Engeltje Vet* en het echtpaar Löwenstein-Rosenberg* uit Zaandam, de onderduikers Cora en Max van Praag-Stuiver* in Koog aan de Zaan en vermoedelijk het gezin Pais-Drilsma uit Wormerveer zaten in deze trein.

Speciale opdrachten

Daarnaast kreeg ‘plaatsvervangende barakleider’ Else Stein van het hoofd van de joodse Ordedienst, A. Pisk, een Alarm-Ausweis op donderdag 17 februari 1944.46 De reden was een keukendienst. Op die dag had de medische dienst bekend gemaakt dat alle pap-attesten vervallen waren verklaard en opnieuw moesten worden aangevraagd. Mechanicus legt uit dat in de begintijd, met een gemiddelde van 12.000 kampbewoners, dagelijks 2500 porties pap werden uitgedeeld. In de loop van 1943 daalde het aantal porties naar duizend. Dit aantal werd ook gehandhaafd toen het kamp langzaam leegliep. De overblijvende porties waren voor het keukenpersoneel en zijn vrienden, de barakkenleiders. Op 17 februari werd het aantal porties teruggebracht naar vierhonderd. Wie niet 30% onder het normale gewicht is kreeg geen pap. De ordedienst verwachtte blijkbaar onrust van deze voedselmaatregel. Het is mogelijk dat Else, die zowel in de keuken werkte als een barak leidde, voordeel had van de oude toestand. Dat zij ook toegang had tot het terrein van haar man blijkt uit de Ausweis die de beheerder van het ziekenhuis op 15 juni van dat jaar uitschreef.47 Else Stein kon twee keer per dag vanuit de keuken eten komen brengen naar een patiënte in barak 5.

Grote Zaal

Op 3, 4 en 13 september 1944 ’s vertrokken de laatste transporten vanuit Westerbork, naar respectievelijk Auschwitz, Theresienstadt en Bergen-Belsen.48 Bij het eerstgenoemde, waar ook de familie Frank in meeging, was Bernhard nog aan het werk. Op 3 september ’s avonds om acht uur werden Else en hij in de grote zaal van het kamp geroepen. Het pasje dat zij daartoe kregen begon met de regel: ‘Sie verbleiben vorl(äufig) im Lager’ ofwel ‘U verblijft voorlopig in het kamp’.49 Blijven en dus niet meer gedeporteerd worden? Het pasje moesten ze meenemen. Iedereen was er zich van bewust dat alleen zij die op de allerlaatste Stammliste van het kamp stonden, definitief in Westerbork konden blijven.

Relaties

De familienamen Stein en Schlesinger kwamen in de Westerborkse kampleiding veel voor. De journalist Philip Mechanicus schreef vaak over het hoofd van de registratie, Dienstbereich 2, Kurt Schlesinger. Hij was in feite de joodse commandant van het kamp. Ene Frau Stein werd door Mechanicus ‘de dictatrice van het Woningbureau’ genoemd (juli 1943).50 De naam Stein stond zeven maanden later ook in een rijtje van ‘grootheden’, ofwel ‘edelen’, die samen met de Duitse commandant een barak kwamen inspecteren, op zondag 20 en dinsdag 22 februari 1944. Zowel op de ontslaglijst van Westerbork uit juli 1945 als op de lijst van eerste ‘Insassen’ uit begin 1939 komt een Bernhard Stein voor, een op 11 april 1920 geboren man.51 Het is denkbaar dat ook echte of quasi familiebetrekkingen een rol speelden bij de plaatsing van het echtpaar Stein-Schlesinger op de laatste stamlijst van het kamp.

Bevrijding

Het echtpaar Stein-Schlesinger behoorde tot de bijna negenhonderd gelukkigen die niet gedeporteerd waren. Zij keerden terug naar Zaandam. Maar niet onmiddellijk. De overgangsperiode tussen de bevrijding van Westerbork (op 12 april) en de vrijlating uit het kamp kon vele weken in beslag nemen. De bewegingsvrijheid van het echtpaar was beperkt. Er is een briefje uit Westerbork bewaard gebleven van 14 mei 1945, ondertekend door kampintendant W. de Jong.52 Hij schrijft daarin dat kampingezetene Baruch Stein zich binnen een omtrek van ten hoogste zes kilometer buiten het kamp mag begeven. Een soortgelijk briefje voor Else draagt de datum 22 juni. Er moest door het Fields Security Detachment een betrouwbaarheidsonderzoek onder de bewoners worden gedaan. Dat was voor het echtpaar pas op 5 juni afgerond.53 Ook moest de gemeente van terugkeer, Zaandam, een verklaring van geen bezwaar afgeven. Daarvoor diende waarschijnlijk de verklaring van de Amsterdamse vreemdelingenpolitie over de Nederlandse verblijfplaatsen van Bernhard en Else van 9 juni.54 De gemeentelijke verklaring kwam op 21 juni.55

Klachten

Bij Presser56 is de klacht te lezen dat begin juni het grootste deel van de Nederlandse joden weg is uit het kamp, maar dat nog 280 buitenlandse oud-ingezetenen vast zitten. Vanuit de Militaire Commissaris Drente werd gereageerd. De klachten zouden overdreven zijn: sommige kampbewoners hadden zwarte handel gedreven en kampeigendommen ontvreemd. Bovendien was het de vraag waarom de Duitsers juist deze groep hadden gespaard. De Chef Staf, generaal Kruls, neemt geen genoegen met deze reactie. Hij draagt de Militaire Commissaris op 23 juni 1945 op in de eerste week van juli alle voormalige geïnterneerden, behalve werkelijk verdachten, te laten vertrekken. Hij acht het ‘in hoge mate ongewenst, dat in één kamp NSB-ers en Joden samen zitten’. Wat was er gebeurd?

‘Foute’ Nederlanders

Twee weken na de bevrijding werd het kamp ook Verblijfs- en Bewaringskamp voor ‘foute’ Nederlanders. Op 24 april kwamen de eersten binnen, tweehonderd NSB’ers, in barak 67.57 Het kampblad ‘Westerborker’ schreef er met enig leedvermaak over als ‘Dag der Dagen’.58 Er zouden uiteindelijk achtduizend personen opgesloten worden – mannen, vrouwen en kinderen.59 Een groot deel van de joodse geïnterneerden moest hen, samen met oud-verzetsleden en het Militair Gezag, bewaken. Het is zeer waarschijnlijk dat Bernhard en Else opnieuw taken hadden. De joodse kampingezetenen waren ook nodig voor registratie, werkindeling, voeding, medische zorg. Er was chaos en willekeur en bijna onvermijdelijke hardheid. In de eerste vier maanden stierven 89 van de nieuwe geïnterneerden. De periode leverde extra vertraging op voor terugkeer naar hun oude woonplaats. Overigens werden ook het gezin Führer* en Manfred Rosenbaum* bij hun terugkeer uit Bergen-Belsen en Tröbitz samen met Nederlandse nazi’s gevangen gehouden.

Zaandam

Op 26 juni 1945 kregen Bernhard en Else beiden een brief van kampleider De Jong. Namens de Militair Commissaris gaf hij hun per 28 juni ontslag.60 Dat is ook de datum op de ontslaglijst.61 Het echtpaar Loe en Ennie Pais* was al op 8 juni vrij. De brief bevat een hele lijst voorschriften over wat men allemaal niet mee mocht nemen, vooral geen kampdekens. Men hoorde het verwijt van diefstal terug. Maar wat was er thuis? Was er een thuis? Ze konden niet naar de Jonge Arnoldusstraat. Op de ontslaglijst staat het adres Heerengracht 20, maar toen het echtpaar de dag na aankomst in Zaandam van het lokale Nederlands Volksherstel het een en ander geschonken kreeg, woonden ze op Zuiddijk 213.62 Hun aanmelding bij deze uit de illegaliteit voortgekomen stichting zegt: “In bezit van oude stamkaart.” Dat zal het door de nazi’s ingevoerde Persoonsbewijs van eind 1941 zijn geweest. Dat werd op 20 augustus, nog met de grote J’s erop, opnieuw door de gemeente Zaandam in gebruik genomen.63 Op het exemplaar van Bernhard staat het nieuwste adres, Burcht 1aa. De geldzuivering werd er ook op aangetekend. Stein leverde twee biljetten van honderd gulden in.

Vervolg

Bernhard Stein en Abraham de Beer -ook hij had de oorlog overleefd- zetten de schouderwattenfabriek (‘sousbras’) voort. In februari 1947 verplaatsten zij het bedrijf naar de Barndesteeg 6 te Amsterdam. De Beer stopte in 1950. Bernhard Stein ging alleen door. Uit 1950 is een foto bewaard van het echtpaar aan een feestelijk diner.64 Andere documenten van het echtpaar op de JHM-site laten zien dat men bomen plantte in Israël. Bernhard vierde zijn zeventigste verjaardag en ontving op die dag van Izak Fields* een boomcertificaat. Bernhard Stein overleed in 1961. Else vierde haar zeventigste verjaardag in 1964, en kocht rond die tijd grafruimte bij de Nederlands-Israëlitische Hoofdsynagoge.