Strauss (Joseph Theodor Ernst Wilhelm)

Laatste wijziging: jun 15, 2021 @ 15:35

Joseph Theodor (‘Ted’) Ernst Wilhelm Strauss (Berlijn, 15-10-1904 – Sierre/Zwitserland, 9-11-1965) en Margarethe (‘Marga’) Amalia Luise Strauss-Piel (Dortmund, 14-3-1913 – Baarn, 28-1-2007) met Barbara Diana Margarethe (Overschie, 17-10-1938), Michael Ernst Alfred (Zaandam, 6-12-1940 – 25-12- 2019), Theodor (‘Theo’) Albrecht Russel (Zaandam 25-10-1948)1 en Erika Strauss (Berlijn 13-4-1903 – 25-5-1987).

De journalist Joep Auwerda schreef in 1988 voor dagblad De Zaanlander een serie over de Joodse Gemeente Zaandam die in een boekje gebundeld werd.2 Hij had hiervoor contact met historicus Peter Heere, die hem onder andere de namen gaf van Duits-joodse personen. De meeste stonden op de Zaandamse ‘evacuatielijst’ van 1942, enkele niet: Seligsohn, Strauss en Wildstrom. Van deze drie woonde alleen het gezin Strauss, inclusief ‘tante’ Erika, in april 1941 nog in Zaandam.3 Een jaar later ontbrak hun naam op de lijst met te ‘evacueren’ joden. Zij werden op 19 januari 1942 dus niet met de andere niet-Nederlanders naar kamp Westerbork verbannen. In 2010 begon hiernaar een eerste onderzoek. De familie Strauss-Piel werd genoemd in een document uit Westerbork met de namen van ‘personen van vol-Joodschen bloede, die als kerkelijke gezindte een Christelijke godsdienst hebben opgegeven’.4 De reden dat het gezin Strauss in 1942 gespaard bleef voor dwangverhuizing zou hun niet-joodse godsdienst kunnen zijn. Dan moesten de autoriteiten de aangenomen christelijke religie van het gezinshoofd zwaarder hebben laten tellen dan het ‘ras’. Dat lijkt nogal sterk. In 2021 kwam er uitgebreide informatie over de familie Strauss dankzij het contact met Barbara Houminer-Strauss uit Israël. Hierdoor wordt duidelijk hoe het gezin zich aan de Zaandamse verbanning en de Sjoa heeft weten te onttrekken.

Denemarken

Barbara groeide op in Zaandam en Baarn en studeerde in Amsterdam. In Denemarken ontmoette zij de Israëliër Houminer, met wie zij in 1965 naar Israël trok en een gezin stichtte. In 2011 begon Barbara daar aan een uitgebreid Engelstalig blog waarin zij de geschiedenis van haar familie beschreef. Tot maart 2019 schreef ze rond de tweehonderd stukken, die zij voorzag van foto’s en documenten. Met haar toestemming ontlenen wij een groot deel van de informatie voor dit lemma aan dit rijke blog.5

Ouders Strauss en Piel

‘Teddy’ Strauss was het tweede kind van Ernst Alfred Strauss (1872-1928) en Diana (‘Di’) Schwabacher (1878-1962). Hij had een oudere zuster Erika en twee jongere zusjes: Marianne of ‘Maba’ (1908) en Kate of ‘Tinka’ (1911). Het echtpaar Strauss woonde in de Meinekestrasse 21 in Berlijn, vlakbij de Kurfürstendamm. Alfreds vader kwam uit een wijnbouwersfamilie in het kleine Kriegsheim. Zelf werd hij in het naburige Mainz geboren. Zijn familie deed er goede zaken in wijn en textiel. Toen zijn moeder al op jonge leeftijd weduwe werd, trok ze met het gezin naar Berlijn. De Schwabachers, oorspronkelijk uit Heidingsfeld bij Würzburg, woonden al langer in de hoofdstad van het Duitse keizerrijk. Ze waren een kosmopolitische familie van bankiers en beurshandelaren. Adolf Schwabacher bewoonde een villa aan de Wannsee. In de herfst van 1901 wist de knappe Alfred Strauss als afgestudeerd jurist en uitvoerend directeur van een bedrijf dat treinwagons bouwde, de Eisenbahn-Verkehrsmittel-Aktiengesellschaft (E.V.A.), indruk te maken op zowel Diana, ‘het mooiste meisje van Berlijn’, als haar vader. Het huwelijk volgde in mei 1902, aan de Wannsee. Dochter Erika werd in 1903 geboren, Ted anderhalf jaar later. In die tijd gaf Adolf Schwabacher Alfred en zijn dochter de raad protestant te worden. Dat deden ze, hoewel ze Teddy lieten besnijden.

Evangelische Kirche

Hierbij merkt Barbara Houminer op ‘dat Alfred Strauss in Berlijn nooit directeur van een prestigieuze firma had kunnen worden als hij zich niet had bekeerd. Voor een niet-belijdende jood was het ook geen grote stap om niet-belijdend protestant te worden. En natuurlijk vocht hij in de Eerste Wereldoorlog voor zijn land.’6 Ook de twee meisjes na Ted werden ingeschreven als lid van de Evangelische Kirche.

Nederlandse Betonmaatschappij

De vader van Marga heette Ernst August Piel (Krefeld, 23-8-1883). Hoewel van huis uit katholiek trouwde hij met de joodse Margarethe (‘Marga’) Rosette Schlesinger (Elberfeld, 2-9-1889). Geboren in een dorp bij Düsseldorf waar haar vader mede-eigenaar was van een linnenfabriek groeide Rosette op in Berlijn. Toen het gezin terugkeerde naar de Rijn-Roer regio vond ze in Düsseldorf op haar 17de een baan als boekhoudster. Ernst en Margarethe trouwden in 1912. Een jaar later werd in Dortmund, als eerste van vijf meisjes, Marga geboren. Ernst Piel had in Berlijn civiele techniek gestudeerd en was een eigen ingenieursbedrijf begonnen. In 1921, ten tijde van de zware economische crisis in Duitsland, verhuisde het gezin naar Den Haag. Al snel volgde naturalisatie tot Nederlander en in 1924 richtte Piel de Nederlandse Betonmaatschappij ‘Bato’ op. Drie jaar later kon hij in Den Haag het grote pand Nassaulaan 37 kopen. Het had een ommuurde achtertuin, waar Margarethe gebruik van zou maken toen zij tijdens de bezetting als enige van het gezin de jodenster droeg en het huis niet kon verlaten. Ook leed zij aan nierkanker. Daarvoor kon zij als jodin in die jaren niet de vereiste zorg krijgen.

Theodor

Theodor Strauss was ingenieur. Hij had gestudeerd aan de Technische Hochschule in Berlijn-Charlottenburg, en bij een groot aantal Duitse bedrijven stage gelopen. Op 1 juli 1929 behaalde hij de titel ‘Diplom-Ingenieur’. Bijna direct scheepte hij zich als leerling-machinist in op het HAPAG-motorschip ‘Burgenland’ dat vanuit Hamburg op het Verre Oosten voer. In november was hij weer terug. Daarna werkte hij bij fabrieken in Rorschach, Halle, Finow en elders. In 1934 solliciteerde hij naar een baan in Rotterdam, als assistent van de Amerikaanse ingenieur Russell Allen, efficiency-manager bij Thomsen’s Havenbedrijf. Hij begon er op 1 januari 1935 en woonde aan de Heemraadssingel.

Marga

Marga Piel, negen jaar jonger dan haar toekomstige man, ging in Den Haag naar de in 1924 gestichte Duitse School, afdeling Realgymnasium.7 In 1931 deed zij haar Abitur, eindexamen. Vader Piel wilde haar graag in het bedrijf hebben en stuurde Marga voor een half jaar naar Engeland om de taal beter te leren. De uitgezochte school voldeed niet. Ze ging eraf en had een heerlijke tijd bij vrienden van de familie. Daarna ging ze naar Duitsland om economie te studeren, al had Marga een voorkeur voor medicijnen. Omdat de studie in Göttingen niet vlotte, besloten haar ouders dat ze met zus Lotte naar Berlijn zou gaan. Lotte om daar het modevak te leren en Marga om haar studie economie voort te zetten.

Londen

In januari 1933 kwam Hitler aan de macht. Joodse professoren werden van de universiteiten verwijderd en de Hitlergroet, die Marga weigerde te maken, werd er verplicht gesteld. Er moest iets anders worden gezocht en het halfjoodse meisje kon wel bij de Lette-Verein terecht, deels beroepsschool, deels huishoudschool. Het contact met vrienden uit Göttingen had ze aangehouden. Een van hen, Wolfgang von Leyden, bracht haar wel eens naar zijn moeder Mamsi, een goede vriendin van Diana Strauss. Die had het vaak over haar zoon, maar Marga toonde geen interesse. In de herfst van datzelfde jaar begon Marga in Londen met een studie boekbinden bij de Central School of Arts and Crafts. Voorjaar 1935 was ze weer in Den Haag. Ze begon thuis haar eigen boekbindersatelier en kon haar moeder helpen die in die tijd aan nierkanker was geopereerd.

Huwelijk

Tussendoor zal Marga toch naar Duitsland zijn gegaan, waar de sfeer steeds grimmiger werd. Terug in Den Haag diende zich een relationele kandidaat aan: Ted Strauss. Mamsi von Leyden had vanuit Berlijn in Oegstgeest, niet ver van de bloembollenvelden, op 1 mei een toevallige ontmoeting georganiseerd. Het klikte. Op 11 december 1937 trad het paar in het huwelijk, met een lunch voor de dames in de Haagse Golfclub en voor de heren in ‘De Witte’. Teds Berlijnse familie was aanwezig en Marga’s zus Lotte kwam over uit Argentinië. Onvoldoende bewust van het gevaar dat hen bedreigde, gingen de Straussen na het huwelijk terug naar Berlijn. Het jonge bruidspaar huurde een herenhuis aan de rand van Rotterdam, Schielaan 17 in Overschie. Daar beviel Marga Strauss in oktober 1938 van haar eerste kind, Barbara Diana Margarethe – met beide joodse grootmoeders in haar naam.

Kristallnacht

De baby was nog geen vier weken oud toen de Kristallnacht plaatsvond. De arrestaties van joodse mannen, de moord op tientallen van hen, het in brand steken van synagogen en de plundering van joodse winkels maakten duidelijk dat er in nazi-Duitsland geen plaats meer was voor joden. De kosten van de pogrom moesten natuurlijk nog wel door hen worden opgebracht, zoals ook in Nederland met de kosten van Vught en Westerbork zou gebeuren. Theodor Strauss reed onmiddellijk naar zijn moeder en zus in Berlijn. Hij moest hen ervan overtuigen dat vluchten de enige uitweg was. Dat lukte snel. Op de terugreis nam hij de collectie gouden en zilveren munten van zijn overleden vader mee in de auto. Ze waren overal verstopt, tot in zijn schoenen en de asbak aan toe en hij kreeg ze zonder problemen over de grens. Dankzij Ted en schoonvader Piel lukte het uiteindelijk om visa voor Diana en Erika te krijgen. Als Nederlands staatsburger kon Ernst hun een beëdigde verklaring over gedrag en middelen van bestaan verschaffen.

Amsterdam

Op 6 mei 1939 lieten Diana en Erika op vliegveld Tempelhof de nazihoofdstad achter zich en vlogen naar Amsterdam. Een bevriende advocaat hielp hen via een joodse collega met Diana’s pensioen, maar het grootste deel van hun bezittingen waren ze kwijt. Persoonlijke sieraden, op Di’s trouwring na, werden op het vliegveld afgepakt. Aan geld mocht tien mark p.p. worden meegenomen. In hun paspoort was een ‘J’ gestempeld en voor hun namen was ‘Sara’ gezet. De twee vrouwen waren nu voor alle autoriteiten herkenbaar als iets wat ze al meer dan een generatie naar eigen keuze niet meer waren, joden.

Verenigde Staten

Ook Teds zus Marianne lukte het om in de loop van 1939 met haar man Otto Weston – de protestantse versie van Wechselmann – en hun twee dochters Ursula en Bridget weg te komen. Ze vonden een tijdelijke plek in Haslemere, Engeland, en konden na veel sores naar Chicago reizen. Ernst Piel had hen via zijn Quaker-kennissen geholpen om aan de benodigde beëdigde verklaringen (affidavits) te komen. Diana Strauss ging het gezin vanuit Overschie bezoeken en besloot in Engeland te blijven toen de oorlog uitbrak. Otto’s moeder, Gisela Wechselmann-Politzer, kon ondanks alle inspanningen niet op tijd ontsnappen. Op 1 september 1942 werd ze uit Berlijn gedeporteerd naar Theresienstadt en vandaar naar Treblinka, waar ze op een onbekende datum in oktober werd vermoord.8 Kate en haar man Ulli Solmssen – de familie heette oorspronkelijk Salomonsohn – woonden voor hun studie al langere tijd in de Verenigde Staten. Via Parijs en Nederland gingen ze met hun dochter Julie naar Engeland en vandaar naar de VS. Moeder Diana kreeg in Haslemere haar Amerikaanse visum en trok in de VS voorlopig bij de Westons in. Alleen Erika kwam in de nazi-val terecht. Na een bezoek aan vrienden in Zwitserland kwam ze terug naar Nederland.

Erika

Het oudste kind van het gezin Strauss-Schwabacher was bibliothecaresse. Ze werkte haar hele leven in dit vak. Kinderboeken verzamelen en erover schrijven was haar hobby. Talen spreken een andere: ze sprak naast Duits ook Frans, Engels, een beetje Italiaans en na haar vlucht naar Overschie leerde ze Nederlands. Erika was geboren met een heupafwijking waardoor ze moeilijk liep en altijd pijn had. In haar tienerjaren kreeg ze last van doofheid, wat in de loop der jaren tot volledig niet-horen leidde. Ze leerde goed liplezen, ook in het Nederlands, en kon gewoon haar werk doen.

Berlijn

Na de middelbare school zat ze een tijdje in het Zwitserse dorpje Ftan, Engadin, op de chique meisjesschool Hochalpines Töchter-Institut. Na terugkeer in Berlijn werkte ze drie jaar bij een bank en daarna in de Staatliche Kunstbibliothek. Hierna hielp ze mee in de bibliotheek van Das Kinderheim, een ziekenhuis, weeshuis en pedagogisch centrum waar een zuster van Diana sterk bij betrokken was. Erika trouwde nooit en bleef ook als volwassen vrouw bij haar moeder wonen. Die woonde niet meer in het centrum van Berlijn. In 1919 was het gezin naar Im Dol 15 in het elegante Berlijn-Dahlem verhuisd. Acht jaar later overleed Alfred aan hartproblemen. Nog geen van de kinderen was het huis uit, maar Diana kon gelukkig over een goed pensioen beschikken.

Herinneringen

In het blog van Barbara Houminer staat een stukje uit Erika’s herinneringen aan de late jaren dertig: “Ik werkte niet langer meer als bibliothecaresse in het Jugendheim. We hoorden toen gruwelijke verhalen over wat er in de concentratiekampen gebeurde: wreedheden, martelingen, vernederingen. Banken, de belastingdienst en alle andere instanties maakten het mensen die het land uit wilden zo moeilijk mogelijk. Een uitzondering daarop vormde de politie in Dahlem. Door hen werd moeder gewaarschuwd dat ze zo snel mogelijk moest zien weg te komen. In het Oosten van Duitsland zouden al barakken worden gebouwd voor alle joden. Ik was over alles wat er gebeurde zo verontwaardigd dat ik me bij de gedachte om Duitsland voorgoed te verlaten niet meer ongelukkig voelde. Wel maakte ik me zorgen over wat ik in Holland zou doen en of ik er wel werk kon vinden. Ik realiseerde me hoe moeilijk het voor moeder en mij zou zijn om in Overschie met Ted, Marga and baby Barbara samen te wonen. Uiteindelijk kwam de dag van vertrek. De laatste dagen waren we in het huis van Maba en Otto. Zij zouden drie weken na ons weggaan. Die laatste avond was verdrietig. We waren allemaal emotioneel en lieten onze tranen de vrije loop.”9

Zaandam 1940-1941

Op 3 september 1939 verklaarden Groot-Brittannië en Frankrijk de oorlog aan nazi-Duitsland. Russell Allen ging terug naar de VS. Daarmee stopte ook de efficiency-baan van Theodor Strauss bij Thomsen. Hij vond per 1 december werk als ‘management consultant’ bij Bruynzeel, fabriek in vloeren, deuren, houten speelgoed en potloden, gevestigd in Zaandam. Het jonge gezin verhuisde op 1 januari 1940 naar de Provincialeweg 344, op de grens van Zaandam en Koog aan de Zaan. Ze troffen het met de buren. Op nummer 346 woonde de architect Willem Albert van Gogh met zijn gezin en iets terug, op nummer 336 het echtpaar Bob en Bettan Stelleman. Cornelis Jacobus Stelleman was havenmeester van Zaandam en had goede contacten met de gemeente, waaronder ongetwijfeld ook met de politie. Bob ‘redde ons leven’, schrijft Barbara Houminer.10 Bettan Stelleman was Zweeds en had daardoor tijdens de bezetting als inwoner een neutrale status. Ted en Marga waren al langer bezig om Nederlander te worden en vroegen hun advocaat begin 1940 hoe het ermee stond. Hun papieren lagen bij het kabinet van de koningin en zouden door haar zeker worden getekend. Toen bereikte de oorlog ook Nederland.

10 mei

Marga werd op 10 mei om 5 uur wakker. Er was een ‘constante dreun’ te horen. Buiten zag ze de hemel ‘vol vliegtuigen’. Ver weg waren doffe explosies te horen. “Was dit oorlog?” ’s Middags stopte een truck voor de deur en Nederlandse soldaten arresteerden Ted. Hij was Duitser en werd daarom opgesloten in de Haarlemse gevangenis, waar hij drie dagen bleef. Marga stond ’s middags met de kleine Barbara en Erika, die niets kon horen, op straat en huilde. Een buurtgenoot kwam haar troosten: “Je hoeft niet te huilen. Deze oorlog zal gauw voorbij zijn. Je man komt weer thuis en als de Duitsers ons land bezet zullen hebben, wordt alles veel beter!”11 Het was de buurman van nummer 342, vertegenwoordiger Johan Theodorus Hari de Meur,12 een fervente NSB’er. Vanaf nu mocht Barbara niet meer met Roosmarijn spelen en was men thuis extra voorzichtig.

Ariërverklaring

De ‘Ariërverklaring’ van oktober 1940 maakte de eerste scheiding in de bevolking: er waren ‘Ariërs’ en ‘joden’, later ook Sinti en Roma. In Nederland had een dergelijke registratie naar ‘ras’ nooit bestaan. Jood-zijn was een godsdienstige keuze. Maar Ted en Marga lieten zich niet intimideren. Op Sinterklaasdag 1940 werd hun tweede kind geboren en ze noemden hem: Michael Ernst Alfred. Een voornaam die christelijk en joods kon zijn, gevolgd door de namen van een christelijke en een joodse grootvader.

‘Kwartjood’

In januari-februari 1941 werden de niet-‘Arische’ Nederlanders gedwongen bekend te maken hoeveel joodse grootouders zij hadden, de basis van de ‘Rassenwetten’ van Neurenberg. In Zaandam viel de oproep op 10 januari in de bus. Ook in die van de Provincialeweg 344, waar iedereen protestant was. Of gold het dan niet? Erika stond bij de autoriteiten door het Judenstempel in haar pas als joods bekend. Misschien werden daarom ook Ted en Marga aangeschreven. Of kwam het door de buurman? Hoe het ‘christelijke’ gezin ook gevonden werd, een zeldzaam geluk schoot hen te hulp. Ted had op het aanmeldingsformulier waarheidsgetrouw vier joodse grootouders ingevuld en Marga twee. Maar na twee weken, zo vertelde Marga Strauss, belde een SS-er, ene Müller, woedend op ‘waar de formulieren bleven’.13 Die waren niet aangekomen of kwijtgeraakt. Ze kregen nieuwe, die binnen drie dagen ingevuld moesten worden geretourneerd. Intussen was tot Ted het gevaar doorgedrongen. Het invullen van vier joodse grootouders maakte hem voor de naziwet tot ‘voljood’ en zijn echtgenote daarmee ook. Deze keer vulde hij één joodse grootouder in, wat hem tot ‘kwartjood’ maakte. Marga kon niet anders dan ‘twee’ invullen, omdat haar moeder in Den Haag vier joodse grootouders had opgegeven. Maar met een ‘kwartjood’ aan het hoofd van het huishouden zag het gezin er bijna ‘Arisch’ uit. De ‘J’ in Erika’s pas kan een complicatie zijn geweest. Vergelijking tussen de afstamming van broer en zus zou tot arrestatie van allen kunnen leiden. Dit kon alleen worden voorkomen door de geboorteaktes van drie grootouders van Erika en Ted te vervalsen.

Spaargeld

Begin 1942 was er voor Theodor Strauss weinig werk meer bij Bruynzeel. Bovendien hief de bezetter in november van dat jaar het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs (KVI) op, om plaats te maken voor het Nederlands Instituut voor Ingenieurs (NII).14 Veel KIVI-leden bedankten, onder wie Strauss. Zonder NII-lidmaatschap kon hij nauwelijks werk vinden. Zijn betrekking bij het bedrijf als ‘efficiency engineer’ en gedeeltelijk bedrijfsleider eindigde op 31 maart 1942.15 Het gezin moest van zijn spaargeld gaan leven, wat nauwelijks genoeg zou zijn om het eind van de oorlog te halen.

August Schelleberg

Sinds het begin van de bezetting vernieuwde Theodor Strauss elk half jaar bij een SS-Dienststelle zijn Duitse paspoort. Naar het buitenland reizen kon nauwelijks meer, maar dit document uit 1932 was belangrijk. In tegenstelling tot de pas van zijn zus stond er geen J in. Ook in het persoonsbewijs dat in april 1941 verplicht werd gesteld, stonden bij hem, ‘kwartjood’, geen J’s. Bij de vernieuwing van zijn paspoort moest hij nu echter documenten laten zien die bewezen dat hij ‘Arisch’ was. Hier waren de valse geboorteaktes van drie van zijn grootouders bij nodig. Maar er was nog een bewijsstuk. Dat was een brief uit 1904 waarin de Amerikaanse president Theodore Roosevelt gehoor gaf aan het verzoek van Dr. Jur. Alfred Strauss om peetvader te worden van diens zoontje Joseph.16 Al zou deze gunst niet meer inhouden dan het ‘uso’ van de naam ‘Theodore’ (‘Ted’), de brief toonde toch aan dat de ouders Strauss-Schwabacher rond 1900 de christelijke godsdienst hadden en hun zoon met hoge Amerikaanse goedkeuring hadden laten dopen. De SS-officier bij wie hij terechtkwam heette August Schellenberg (1900-1961). Sinds 1937 had hij als diaken van een Duits zendingsinstituut bij de Amsterdamse Zeemansmissie gewerkt.17 Het scheepvaartverkeer droogde door de oorlog op en ook de christelijke missie-organisatie stond onder druk om te nazificeren. Schellenberg werd geen nazi, maar liet zich wel inschakelen. Volgens onderzoeker Reinhard Neumann ‘maakte hij van de mogelijkheden gebruik’ om ‘Nichtariern’ en ‘mensen uit gemengde huwelijken’ te helpen bij vlucht en onderduik. Zeker had hij ook de tegenwoordigheid van geest om Josef Theodor Strauss elke keer te begroeten met: “Ach, daar komt het petekind van Roosevelt.” Ook bleek hij steeds weer bereid om de valse geboorteaktes te accepteren. Desondanks gaf de vernieuwing van het paspoort Ted en Marga ‘veel slapeloze nachten’, zoals Barbara schrijft.

De ‘jodenevacuatie’ 1942

Midden januari 1942 werden de joodse Zaandammers als eersten in het land uit hun huizen gezet en gedwongen naar het Amsterdamse getto te gaan – de Nederlanders op de 17de – of naar kamp Westerbork – de anderen, op de 19de. De oproep, die uitging van de Joodse Raad, werd een paar dagen eerder thuisbezorgd, maar niet op Provincialeweg 344. De namen van Ted en Erika Strauss ontbraken op de evacuatielijst. Dat gebeurde overigens ook bij enkele andere Zaandamse joden. Het was ook voor de Duitsers de eerste keer en de vergissing werd altijd rechtgezet. Marga en Ted wisten van de brief en hadden zich in overleg met Bettan en Bob op het ergste voorbereid. Hun meest waardevolle zaken konden ze bij hen kwijt. Dat moest ’s nachts gebeuren, achterlangs, over het pad langs de vaart. Verder pakten ze het nodigste in om voor een week bij de ouders van Marga in Den Haag te kunnen blijven. Intussen zou Bob alles wat betrekking had op de Straussen uit de gemeentelijke dossiers over joden verwijderen. “Het enige dat hij liet staan was vitale informatie, waardoor we recht op voedselbonnen hadden.”18 Ook Erika zocht haar spullen bij elkaar. Ze vluchtte naar een tijdelijk adres in Amsterdam. Zij liep het meeste risico en was dat ook voor het gezin. Later bleek dat de autoriteiten Teds Duitse papieren en paspoort wel degelijk hadden gecheckt en zagen dat hij geen ‘voljood’ was. Het was zoals Barbara schrijft, ‘een van de wonderen die ons door de oorlog hielp’ samen met een dosis ‘gotspe’ (brutaliteit).19

SS-officieren

De gotspe was hard nodig toen Ted, Marga en de kinderen weer terugkwamen in Zaandam. Ted ging naar boven om de ramen open te zetten. Er werd gebeld en Marga deed open. Er stonden twee SS-officieren voor de deur. Ze kwamen ‘de joden ophalen die zich hier hadden verborgen’.20 Ted hoorde iets en kwam roepend de trap af: “Het tocht, doe de deur toch dicht.” Een van de twee politiemensen hoorde Teds Duitse accent en zei: “Ach, sind Sie Deutscher?”, waarop Ted in zijn beste Duits tegen hen uitvoer: “Wat een onbeschaamdheid om hier binnen te vallen. Hoe durft u het om mijn vrouw lastig te vallen?” Daarna hield hij hen zijn paspoort voor. De twee verontschuldigden zich en gingen er vandoor. Ted ging daarop achterlangs naar Stelleman, voor crisisoverleg. Ze besloten dat de aanval de beste verdediging was. De volgende dag meldde Ted zich bij NSB-burgemeester Cornelis van Ravenswaay en deed in het Duits zijn beklag bij hem. Deze bood zijn excuses aan en vertelde dat er een anoniem telefoontje was geweest. Daarmee was alles duidelijk. Een partijgenoot van de burgemeester, buurman Hari de Meur, had hen aangegeven.

Erika’s onderduik

Erika had al in Berlijn vriendschap gesloten met een jonge Nederlandse die in 1936 naar Duitsland ging om te begrijpen wat nationaalsocialisme was: Hebe Charlotte (‘Lotje’) Kohlbrugge (1914-2016).21 Eenmaal in Berlijn raakte ze onder de indruk van Martin Niemöller, pastor in Dahlem en een verklaard tegenstander van de nazis. Zij engageerde zich daarop met de Bekennende Kirche, de kritische kerkelijke beweging van onder andere Niemöller. Zozeer zelfs dat de politie haar arresteerde en het land uitwees. Na de bezetting van Nederland ging Hebe in het verzet. Ze werd een van de oprichters van de Zwitserse weg, een route waardoor microfilms met informatie naar de regering in Londen werden gesmokkeld en waar ook vluchtende joden gebruik van maakten. In Zaandam zocht Erika weer contact met haar. ‘Hebelotte’ nam haar op in haar vriendenkring en hielp een leraar te vinden die Erika dankzij haar talenknobbel en vaardigheid in liplezen bij een snelle beheersing van het Nederlands hielp. Hebe was ook degene die een tijdelijke plek voor haar wist op de Nassaukade 82 in Amsterdam. Hier woonden de dominee van de Oude Kerk Rients Johannes Dijkstra en zijn vrouw Aaltje van Ganswijk. Hebe had hier zelf een tijd gewoond. Toen de Duitsers Hebe tevergeefs zochten en in plaats van haar Aaltje arresteerden, radicaliseerde de rechtzinnige Friese predikant en nam hij voortaan joden en andere onderduikers op in zijn huis.22

Kokkin

Erika ging er op 17 januari 1942 tijdelijk heen, maar zou er de hele oorlog blijven. Het predikantenechtpaar gaf meerdere mensen onderdak, de meesten net als Erika met valse papieren. Het was druk en daar zag zij een taak. Niet alleen hielp zij de dominee bij typen en vertalen, maar ook mevrouw Dijkstra met koken, vaak voor tien personen. Tenslotte werd ze geaccepteerd als kokkin. Naarmate de bezetting vorderde, werd het voedselgebrek groter. In de voorzichtige brieven die Erika een paar keer week naar Zaandam stuurde, vroeg ze om recepten voor de ochtendpap in huize Dijkstra. Via ‘Hebelotte’ leerde Erika nog een tweede echtpaar kennen, de heer en mevrouw Bijtel. Als het te gevaarlijk was op de Nassaukade kon ze bij hen terecht. Hij was KNO-arts, zijn vrouw Berta werd een goede vriendin. Twee keer kon ze bij hen herstellen van ernstige ischias. Het kwam soms voor dat er bij de predikantswoning Duitse soldaten belden om de situatie te checken. Normaal genomen was het Erika die als huishoudster van het echtpaar de deur opendeed. Om zichzelf niet als Duitse te verraden hield ze zich dan stom en doof. Een enkele keer waagde Erika zich in Zaandam. Op 24 december 1944 haalde Ted haar op met een bakfiets en zo ging ze in dekens gewikkeld voor de feestdagen naar Zaandam. Daar lag een ‘bon’ voor haar klaar. Die gaf voor eerste Kerstdag recht op een kostbaar warm bad.

1942-1944

In Den Haag deed Ernst Piel sinds de bezetting alles om zijn vrouw te beschermen en de praktische consequenties van haar jood-zijn tegen te gaan. Zo schreef hij in 1941 naar de autoriteiten dat hij zijn telefoon niet wilde inleveren. Na verschillende brieven naar de telefoonmaatschappij bleek er voor gemengd-gehuwden zowaar een uitzondering te bestaan. Begin 1944 correspondeerde hij met de huisarts. Hij wilde hem overhalen om aan de autoriteiten te schrijven dat mevrouw Piel te ziek was om gedeporteerd te worden. Haar ziekte ging snel. Margarethe Piel-Schlesinger stierf op 12 februari van dat jaar, thuis.

Onderduiker

In Zaandam namen de Straussen, toen de situatie na de gebeurtenissen van begin 1942 weer wat stabieler werden, een onderduiker in huis, ‘Kees’. Kees was een getrouwde man die nu maar af en toe zijn vrouw Lou kon zien. Dat lukte bijvoorbeeld bij een korte vakantie in een huisje bij Nunspeet. Ted en Marga hadden daar in juni 1944 na de invasie in Normandië toe besloten en de onderduiker ging mee. Later dat jaar probeerde Kees naar Zwitserland te komen. In Frankrijk werd hij gepakt. Begin 1945 stierf Kees in een concentratiekamp.

Montessorischool

Sinds september-oktober 1942 bracht Marga haar dochter dagelijks op haar fiets met houten banden naar Montessorischool ‘Saenden’ aan de Lagendijk in Koog aan de Zaan. Naast een lagere school waren er ook voorbereidende kleuterklassen.23 Men maakte gebruik van een lege fabriekshal van Honig en een mevrouw Honig was de directeur. Niemand wist dat Barbara joodse ouders had. Eind 1944 nam Marga ook Michael mee naar school.

Dolle Dinsdag

Op 5 september 1944 was het Dolle Dinsdag. Barbara was vijf, maar herinnert zich de dag nog goed. “Alle buren stonden voor de deur te kijken en te lachen toen onze NSB-buren hun huis uitkwamen. Ik zie meneer Hari de Meur nog voor me, met een schilderij voor op zijn borst en een ander op zijn rug en in iedere hand een koffer. Daar achteraan zijn vrouw en de twee kinderen die ook allemaal twee koffers bij zich hadden. Ze liepen op een drafje naar het station van Zaandam, waar speciale treinen NSB’ers naar Duitsland zouden brengen. Daar kwamen ze in kampen terecht.”24 Barbara’s ouders waren dolblij dat ze van de nare buurman waren verlost. Hij had hen twee keer aangegeven.

Illegaliteit

Ondergronds werk werd nu ook makkelijker. Marga was in het laatste oorlogsjaar betrokken bij de verspreiding van de Zaandamse krant De Typhoon, die vanaf 12 oktober 1944 illegaal verscheen. Tussen Zaandam en Amsterdam werd ze met haar fietstassen vol kranten aangehouden bij een controlepost. De jonge Duitser checkte haar persoonsbewijs en zag haar naam. “Ach so, sind Sie Deutscher?”, zei hij en hij vroeg waar ze vandaan kwam. “Dortmund”, antwoordde ze. Daar kwam hij ook vandaan. Hij begon ontspannen te kletsen en te flirten en wenste Marga tenslotte nog een goede reis. Opnieuw een klein wonder.

Hebe Kohlbrugge

Ted werd vermoedelijk via Hebe Kohlbrugge bij de illegaliteit betrokken. Het Bureau Inlichtingen in Londen had in maart 1943 een agent naar Nederland gestuurd, ‘Albrecht’. Hij moest onder meer een groep oprichten om militaire en economische informatie te verzamelen: de ‘Groep Albrecht’.25 Ted werd er in 1944 voor uitgenodigd. Naast zijn geldige Duitse pas had hij een vrijstellingsbewijs van de Wehrmacht. Daardoor had hij relatief veel bewegingsvrijheid. Het werd zijn taak de militaire installaties tussen Amsterdam en Den Helder te tekenen, waaronder de Atlantikwall. Om de grote afstanden makkelijker te kunnen befietsen kreeg hij uit een van de militaire droppings een stel rubberen banden, waarvoor hij een valse vergunning had.

1945

In maart 1945 kreeg Ted last van hongeroedeem: gezwollen enkels en polsen en een veel te laag gewicht (50 kg). De dokter zei dat hij zonder extra voeding zou kunnen bezwijken. Al eerder waren munten uit de collectie van Teds vader geruild voor wat nodig was. Nu nam Marga voor een van de bevriende boerinnen kleding van Teds moeder mee. Ze kreeg er twee eieren voor. De volgende keer had ze een porseleinen theekan van Rosenthal bij zich waarvoor ze opnieuw twee eieren kreeg. Aan de manier waarop Marga voedsel vond voor haar gezin wijdt Barbara een apart hoofdstukje in haar blog, ‘Hongerwinter’.26

Speurders

Dat sommigen in Zaandam de ‘Rijksduitse familie’ niet helemaal vertrouwden, blijkt uit een ‘speurders’-bericht van twee maanden voor de bevrijding.27 Speurders hoorden bij de in september 1944 opgerichte Binnenlandse Strijdkrachten (BS). De BS moest een ordelijke overgang naar een bevrijd Nederland voorbereiden. Speurder ‘Cees’ schetste in een kort bericht van 5 maart 1945 het gezin ‘Strausz Th.’ aan de Provincialeweg 344 als ‘een rijksduitse jodenfam. hetgeen ook overeenkomt met het feit dat Strausz tijdens de Meidagen 1940 opgepakt is geweest.’ Dat was alleen logisch vanwege het Duitser zijn, niet om het jood zijn. Vervolgens schreef Cees dat Strausz bedrijfsingenieur bij Bruynzeel was en nu als ‘Duits bedrijfs Economisch Ingenieur’ een eigen kantoor had. Hij scheen over veel geld te beschikken en ook zijn vrouw was ‘enigszins bemiddeld’. Naast begrijpelijk anti-Duits sentiment leek Cees antisemitische gevoelens te kennen. “Ook aan voedsel is geen gebrek. Waarschijnlijk dubbele bonkaarten.” Het einde van zijn rapportje was curieus. Hoewel Strausz zijn omwonende buren vermoedelijk ‘geen overlast heeft aangedaan’, eindigde het bericht met een bedenkelijke suggestie: “Relaties S.D. [Sicherheitsdienst] mij onbekend.” Dergelijke gevoelens kunnen de hele oorlog tegen het gezin hebben bestaan. Gelukkig hadden Ted en Marga ook veel goede vrienden in de Zaanstreek.

Na de oorlog

Na de oorlog startte Theodor Strauss het bedrijf BEAD, afkorting voor ‘bedrijfseconomische adviezen’. In 1948 werd het laatste kind geboren, Theodor Albrecht Russel. De drie voornamen vormden samen de naam van zijn vader, de naam van diens verzetsgroep en die van Theodors leermeester bij Thomsen. Marga deed in de jaren vijftig onder meer een cursus in handarbeid en haalde een onderwijsdiploma. Barbara werd textiel designer, Michael civiel ingenieur en Theo cargadoor. Erika vond direct na de oorlog werk als huismoeder bij een instelling. In september 1947, toen haar papieren in orde waren, emigreerde ze met de ss Veendam naar de Verenigde Staten, waar ze bij haar moeder en zussen kon zijn.

1 https://familytrees.genopro.com/Bar1/Schlesinger (‘Strauss‘)
2 Joep Auwerda, De Joodse Gemeente in Zaandam (Westzaan 1988, pagina 21)
3 GAZ. Opgave van Rijksduitschers door regeringscommissaris Van Ravenswaaij, 22-4-1941
4 NIOD, Lijst van personen van vol-Joodschen bloede, die als kerkelijke gezindte een Christelijke godsdienst hebben opgegeven.  Samengesteld door de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters ‘s-Gravenhage (11-9-1942)
5 https://relativelyrelatives.wordpress.com
6 https://relativelyrelatives.wordpress.com/2012/07/14/the-strauss-growing-up-in-disturbing-times
7 www.archieven.nl Geschiedenis van de Duitse Schoolvereniging/ Deutsche Schulverein
8 https://www.geni.com/people/Gisela-Wechselmann/6000000099057462850
9 https://relativelyrelatives.wordpress.com/2012/08/04/leaving-germany-iii
10 https://relativelyrelatives.wordpress.com/2017/03/09/two-times-cornelis-jacobus
11 https://relativelyrelatives.wordpress.com/2015/04/25/war
12 GAZ. Adresboek Zaanstreek 1941
13 https://relativelyrelatives.wordpress.com/2015/07/01/second-year-of-nazi-rule
14 https://www.deingenieur.nl/artikel/ingenieurs-in-de-oorlog
15 Getuigschrift Bruynzeel’s Deurenfabriek NV, brief 29-5-1942 (collectie familie Strauss)
16 https://relativelyrelatives.wordpress.com/2015/07/17/miracles-and-chutzpah
17 Reinhard Neumann, Nazarethbrief (mei-juli 2011, pagina 20) ( https://issuu.com/sarepta-nazareth/docs/nazarethbrief-2011_05-06-07_web)
18 https://relativelyrelatives.wordpress.com/2015/07/17/miracles-and-chutzpah
19 idem
20 idem
21 https://nl.wikipedia.org/wiki/Hebe_Charlotte_Kohlbrugge
22 https://www.hdc.vu.nl/nl/Images/Predikanten_die_Joden_hielpen_VII_tcm215-834902.pdf
23 https://archief.zaanstad.nl/nieuws/nieuwsberichten?start=115
24 https://relativelyrelatives.wordpress.com/2016/05/04/mad-tuesday-dolle-dinsdag-and-operation-market-garden
25 https://nl.wikipedia.org/wiki/Groep_Albrecht
26 https://relativelyrelatives.wordpress.com/2016/05/22/hongerwinter-winter-of-starvation-1944-45
27 Zie illustraties bij dit lemma