Streim (Isaak/Jack)

Laatste wijziging: 5 mei 2016

Echtpaar Isaak (‘Jack’) Streim (Warschau, 13-5-1899)1 en Sara (‘Selma’) Streim-Bierman (Amsterdam, 12-12-1915)

Op 12 januari 1943 werd in Amsterdam Margôt* geboren. Zoon Hartog (‘Harry’), kwam op 11 juni 1946 in Oostzaan ter wereld. Vader Isaak had een Duits paspoort en een Nederlandse vreemdelingenpas, maar was stateloos. Zijn vrouw was Nederlandse. Streims beroep werd omschreven als ‘koopman’, zoals bijna alle mannelijke vluchtelingen in Oostzaan werden genoemd. Feitelijk was hij handelaar in manufacturen (stoffen en spullen om zelf kleding te maken), huishoudelijke artikelen en kleine metalen. Tijdens de oorlog dreven Jack en Selma op het Zuideinde een winkeltje in manufacturen.

Vlucht

Met Isaak Streim begon het verhaal van de 75 Oostzaanse vluchtelingen. Isaaks zoon Harry vertelde in 2004 dat zijn vader in Duitsland werkte. Niet-joodse collega’s in Bochum gaven hem na de machtsovername door Hitler in 1933 aan. De politiecommissaris bood hem echter de gelegenheid om weg te lopen. Met een Rijnaak kwam Isaak naar Nederland. Streim verkocht op het Waterlooplein en andere markten stoffen en schoenen. Zo moet hij een Poolse contactpersoon uit Oostzaan hebben ontmoet. Op 2 oktober 1933 kwam Isaak naar het dorp, tegelijk met Abraham Rössler (Dubiecko, 20-3-1903). Zij vonden woonruimte -Streim na een tussenstop op Zuideinde 443- op de Jacob Honigstraat 2, bij Gerrit Preeker en Maria Preeker-Schaft en hun inwonende dochter Klaasje Kreft-Preeker. Rössler kon in oktober 1935 emigreren naar Paraguay. Isaak verhuisde in april 1936 met het gezin Kreft-Preeker mee naar de Jacob Honigstraat 22.

Valentin Kreft

De komst van de twee Pools-Duitse mannen had misschien te maken met het Comité Joodsche Vluchtelingen, dat in 1933 in Amsterdam was opgericht. Maar ongetwijfeld speelde ook Aloysius Valentin Kreft (Polzin/Danzig, 12-5-1899) een rol. Hij was sinds 1922 in Nederland, werkte als steenkolenhandelaar en ijzerwerker in Amsterdam-Noord en was regelmatig onderhuurder bij de Preekers. In 1928 vestigde hij zich voorgoed in Oostzaan. Zijn beroep was toen groentehandelaar. Op 8 mei 1931 trouwde hij voor de tweede keer, nu met de 19-jarige Klaasje Preeker (Amsterdam, 21-1-1912), dochter van zijn huisbaas. Aloysius en Klaasje kregen tussen 1931 en 1943 zeven kinderen, vijf meisjes en twee jongens. Kreft was Rijksduitser. Hij bleef ook na de oorlog groenteman. Een tijd lang kwam hij driemaal per week met paard en wagen langs. “Moet je nog glip of slip?”, vroeg hij dan aan mevrouw Abbring.2 Daarmee bedoelde hij spinazie. Zijn winkeltje op Zuideinde 447a heette Groentenhal Kreft.

Zuideinde

De Oostzaanse buurt waar Isaak Streim terechtkwam, bestond uit een dijk met wat boerderijen en villaatjes en twee nieuwe straten in het weiland, die daar door twee Amsterdamse bouwers, Meijer en Keijzer, haaks op waren gezet: de ‘Meijer’-straat (later Jacob Honigstraat) en de ‘Keijzer’-straat (Hendrik Soeteboomstraat). Het lag tegen de grens met Amsterdam en Landsmeer aan en voelde als een enclave. Er woonden nogal wat vrijgevochten mensen, die in de oorlog illegaal slachtten en graag een Duitse soldaat wilden doden. Er waren in deze nieuwe wijk vaak kamers of huizen te huur.

Buurtverhalen

Buurtgenote Abbring-Evers (1918) en Jan Bakker dachten dat Isaak Streim uit Rusland kwam.3 Warschau was in 1899 nog Russisch. Zijn familienaam werd oorspronkelijk als Sztrajm geschreven. Ook een Amsterdams buurmeisje van toen herinnert zich Streim.4 Ze logeerde af en toe bij haar oom en tante op het Zuideinde of bij haar grootouders in de Jacob Honigstraat. “Streim, kom maar binnen. Wil je koffie”, zei haar oma. “Toen kwam een man met een wat gedrongen gestalte, donkere haren en een nogal harde stem binnen. Ik was 4 of 5 jaar en een beetje bang voor hem. Hij verkocht dingen als garen en naalden aan mijn oma en tantes.” Een toenmalige bewoonster van de Jacob Honigstraat herinnert zich dat haar moeder een groot stuk donkerblauwe mousselinestof bij Streim kocht, en daarbij rode kraagjes en manchetten.5 Daarmee maakte zij drie jurkjes voor Johanna, haar één jaar jongere zus Corrie en hun nichtje Truus.

Vluchtelingen

In april 1938 kwamen op het Zuideinde 447 de echtparen Knopf-Kranz en Feinstein-Goldberg* wonen en op Zuideinde 443 de echtparen Pelziger-Leiserowicz en Freund-Pelziger*. De drie laatsten kwamen uit Oostzaan zelf. Vanaf 1939 werd ook op verschillende andere adressen ruimte gevonden voor vluchtelingen; aan het Zuideinde zelf, in de Jacob Honigstraat (5 en 48) en de Hendrik Soeteboomstraat (44). Vermoedelijk mede door de Amsterdamse contacten die Isaak Streim had, werden de Zuideindebuurt en de gemeente Oostzaan ontdekt als een geschikte plek voor joodse vluchtelingen uit Duitsland, Polen en Oost-Europa. De Oostzaanse gemeentesecretaris Marcelis Charles Beerling schreef in zijn beknopte oorlogsverslag: “Vele tientallen [van de vluchtelingen uit Duitsland] belandden in Oostzaan. Al gauw bleek: een bewoner uit de Jacob Honigstraat stelde zich op het Centraal Station Amsterdam op, op het moment dat een trein uit Duitsland arriveerde. Menige vluchteling maakte van zijn diensten gebruik en nestelde zich hier.”6 De voorstelling van zaken lijkt iets te eenvoudig, maar met deze bewoner zal Beerling wel Isaak Streim bedoeld hebben. Het is goed denkbaar dat men voor deze dienst iets betaalde. Beerling lijkt niet echt enthousiast over de ‘nesteling’, maar vraagt zich wel af ‘hoevelen aan hun noodlot zijn ontkomen’.

Oorlog

Vijf dagen na de Duitse inval verhuisde Isaak officieel naar Zuideinde 443, de woning die feitelijk als centraal vluchtelingenadres fungeerde. Het Pools-Duits-Nederlandse gezin met vijf kinderen waar hij tot dan woonde, zal zijn inschrijving bij hen een te groot risico hebben gevonden. Het is ook mogelijk dat de verhuizing alleen op papier plaatsvond. Hoe dan ook, Isaak Streim werd opnieuw vluchteling in Oostzaan. Op Zuideinde 443 woonden toen de twee muzikantenechtparen Freund en Feith* -vaak op reis-, Else Eisner-Warschauer*, Laszlo Pollak* en moeder en zoon Rozenszajn*. In september kwam Josef Laufbaum van de Hendrik Soeteboomstraat erbij. In december 1940, aldus het woonregister, nam Streim zijn intrek in het bijna-buurhuis op nummer 447. Daar woonden het echtpaar Feinstein-Goldberg en dienstbode Anna Millenick. Hij was er ‘k.g.’, kostganger.

Huwelijk

Op 17 februari 1941 verbond burgemeester Zigeler Isaak Streim in de echt met Sara (‘Selma’) Streim-Bierman. Getuigen waren hun huisgenoten Herman Feinstein en Bianka Goldberg, die zelf in oktober 1938 voor het eerste Oostzaanse vluchtelingenhuwelijk hadden gezorgd. Selma werd ingeschreven op Zuideinde 447. Het nieuwe echtpaar had een manufacturenwinkeltje aan huis. Selma had voor haar huwelijk in een stoffenwinkel gewerkt. Volgens Hartog Streim was Isaak een bijzondere verschijning en droeg hij naar de beroemde Italiaanse tenor de bijnaam ‘Caruso’. Hij had Selma in de Amsterdamse Blasiusstraat leren kennen, waar zij woonde. Zij was op slag verliefd geweest. Isaak en Selma leverden rond de tijd van hun huwelijk de aanmeldingsformulieren voor personen van joodsen bloede in bij het gemeentehuis. Selma deed dat vermoedelijk nog bij haar ouders in Amsterdam.

Geboorte

H. Abbring-Evers woonde zelf met haar man in een huis voor boerderij Wheda, schuin tegenover Zuideinde 443.7 Ze herinnert zich dat Streim bij hen kwam met de boodschap dat zijn vrouw op alle dagen liep. “Dan lenen we toch een bakfiets”, had haar man gezegd. Hij liep vaak in de stal rond en daar kwam Isaak Streim ook. Toen het zover was, ging het ook zo. Haar man had bij overbuurman Piet Keizer een driewielige bakfiets geleend. De mannen plaatsten er een bed op met de in barensnood verkerende Selma Streim erin en fietsten naar het Amsterdamse OLV-Gasthuis. Omdat ze niet bij de bevalling mochten zijn, wachtten ze bij de ouders van Sara Bierman, in de Blasiusstraat. Erg genoeg werd het kind dood geboren.

Onderduik

Volgens Hartog Streim hebben zijn ouders nooit op het Amsterdamse ‘evacuatie’-adres in de Hoendiepstraat gewoond, maar verbleven zij in Amsterdam-Noord, niet ver van het Zuideinde. Hartog vertelde dat zijn vader, toen er in het najaar een oproep kwam voor Westerbork, van plan was onder te duiken. Hij was naar Hendrik Kamminga gegaan, om nieuwe slotjes te krijgen voor de koffers. Kamminga had een ijzerhandel aan de Kometensingel en woonde aan de daarboven gelegen Oostzanerdijk. Kamminga had hem gezegd: “Je zoekt een plek hè? Ja, je kan nou twee dingen doen: denken dat ik een verrader ben of me vertrouwen.” Isaak besloot hem te vertrouwen.8 Isaak en Sara Streim konden tijdelijk terecht bij het gezin van Hendrik Kamminga en Maretje Kamminga-Spaans in Tuindorp-Oostzaan. Ook Beerling wist ervan. Hij had veel contact met de winkelier vanwege valse persoonsbewijzen. Volgens Hartog Streim droegen zijn ouders nooit de jodenster. Ze hadden het grootste deel van die oorlogsperiode valse documenten. Via Beerling kregen ze de eerste: “Begin 1943 had ik contact met de welbekende Hannie Schaft om adressen voor Joodse onderduikers te zoeken (…) Aan een 2-tal Joodse landgenoten werd, uiteraard, op valse naam een persoonsbewijs verstrekt.”9  Beerling zorgde voor de blanco documenten, Hendrik Kamminga maakte de stempels. Hartogs moeder is desondanks een keer ’s avonds aangehouden door een NSB’er die haar ervan verdacht joods te zijn. Hij wilde dat bij haar thuis controleren. Ze gaf een fout adres op.

Friesland

Op 12 januari 1943 beviel Selma opnieuw. Het kind kwam gezond ter wereld. Vanwege het toenemen van de razzia’s moest er een veilig adres worden gevonden. Margôt* werd daarom, met medewerking van de gemeentesecretaris, door haar moeder en een vriendin in de Oostzaanse Zuideindebuurt ’te vondeling gelegd’. Begin mei 1943 ging Selma naar een adres in Overijssel. Na omzwervingen vond ze toevlucht bij de boerenfamilie Tiekstra-Wiebenga, Stationsstraat 101 in Drachten.10 Isaak vertrok wat later uit Oostzaan. Hij kwam op het adres terecht waar zijn vrouw was. Jan Bakker: “Zij kon zich zo vermommen dat zij niet zo erg op een jodin leek.”

Schoenen

Jan Bakker: “Isaak Streim had, voor hij ging onderduiken in Friesland, een paar koffers, een koffertje en een zak afgegeven bij ome Piet Scherrewitz op de dijk. Alleen maar kleren en schoenen. Op enkele andere adressen had hij ook het een en ander achtergelaten, z.g. risicospreiding. Toen dan ook in de winter van ’44/’45, dus de hongerwinter, er helemaal niets meer was, heeft ome Piet voor een van zijn knechten in de bakkerij die op blote voeten liep die schoenenzak van Streim opengemaakt, met de bedoeling van ‘dat verrekenen we wel weer na de oorlog’. Echter, wat bleek: het was een zak met alleen linkerschoenen. De rechterschoenen waren in een zak ergens anders ondergebracht! Het ‘lenen’ ging helaas niet door.”

Hoestbuien

Omdat hij in de open lucht had geslapen, kreeg Isaak soms hoestbuien, wat gevaarlijk was. Er hing daarom vaak een gespannen sfeer. “Op een keer was Isaak zo nerveus tijdens een huiszoeking dat er hij over nadacht om zich over te geven aan de Duitsers. Gelukkig realiseerde hij zich op tijd dat dat ook het einde zou zijn voor de Tiekstra’s.”11 Selma verhuisde in juni 1944 naar de familie Reeder-Tiesinga, ook in Drachten.12 Dirk Reeder was onderwijzer. Het echtpaar was zeer gelovig en heeft veel joden verborgen. Isaak bleef tot het einde van de oorlog bij de familie Tiekstra.

Onbekend

Overigens wordt het gezin Streim in de Oostzaanse administratie pas op 11 oktober 1944 officieel met ‘V.O.W.’ aangeduid, ‘vertrokken onbekend waarheen’.13 Sara Streim reisde begin 1944 naar Oostzaan terug om haar dochter te zien, die uit het ziekenhuis was teruggekomen. Beerling en Kamminga waren er fel op tegen, maar zwichtten en lieten haar bij hen logeren (zie ook Anna Sperber*). Het liep goed af. Allen kwamen veilig de oorlog door.

Verwanten

Van het gezin van schoenmaker Hartog Bierman en Marianne Bierman-Witjas (Blasiusstraat 19 hs in Amsterdam) was Sara de enige die de oorlog overleefde. Marianne (1886) en haar 12-jarige dochter Rosette (1930) stierven in Auschwitz op 3 december 1942, Joseph (1918) en Henriëtte (1921) op 30 september van dat jaar. Hartog (1890) kwam op 31 maart 1943 om het leven in een Midden-Europees werkkamp.14

Vervolg

Selma en Isaak Streim keerden na de bevrijding terug naar Oostzaan. Margôt, die ‘Nellie Bakker’ als schuilnaam had gekregen, kwam weer bij haar ouders terug. Jan Bakker: “Zij hadden natuurlijk geen huis meer en daarom sliepen ze voorlopig bij tante Jannetje en aten ze bij ons.” Op 23 augustus 1945 meldde Isaak Streim zich als vreemdeling bij de gemeente Oostzaan. Bij het doel van de aanwezigheid vulde hij in: “Joodsch vluchteling!” De familie Streim kreeg een huis in de Hendrik Soeteboomstraat 47, waar zoon Harry werd geboren. In november 1951 diende Isaak Streim een naturalisatieverzoek in. Hij legde uit de man van een Nederlandse vrouw, de vader van twee Nederlandse kinderen en een erkend handelaar in manufacturen, huishoudelijke artikelen en kleine metalen te zijn. De gemeente Oostzaan ondersteunde het verzoek.

Huwelijk

Op 13 april 1968 werd Margôt Streim door de heer Beerling met Wim de Graaff in de echt verbonden. Ze gingen in Hazerswoude wonen. De heer en mevrouw Kamminga-Spaans, de heer Beerling en de drie betrokkenen bij de onderduik van Margôt* werd op 24 mei 1979 de hoge Israëlische onderscheiding Yad Vashem toegekend. Margot, die aan depressies leed, benam zichzelf medio jaren ’80 het leven. Haar echtgenoot stierf kort daarna eveneens.