Szlajcher (Scheindel en Zilla)

Laatste wijziging: okt 11, 2019 @ 13:21

Scheindel (‘Sophie’) (Keulen, 14-5-1923 – Antwerpen, 15-6-2011) en Zilla (‘Zilly’) Szlajcher (Keulen, 9-8-1926)1

De Duits-joodse Berek Szlajcher en Hinda Sara Szlajcher hadden drie dochters en een zoon: Rebeka, Scheindel, David en Zilla. De geschiedenis van Rebeka (Keulen, 4-12-1921) en David Hirs(c)h Szlajcher (Keulen, 12-10-1924) is anders dan die van hun twee zussen uit dit lemma. Rebeka heeft een eigen lemma. David is niet in de Zaanstreek ondergedoken geweest.

David

Volgens de zoon van Rebeka kwamen de vier kinderen Szlajcher op 31 januari 1939 vanuit Keulen aan in Nijmegen. Hun eerste verblijfplaats zou een jeugdkamp in Soesterberg zijn. David werd volgens bewaard gebleven documentatie bij het Nationaal Archief echter al op 20 december 1938 in Nederland geregistreerd. Hij verbleef in eerste instantie in De Steeg en Arnhem. Op zijn archiefkaart in het bevolkingsregister van Amsterdam worden de namen van zijn ouders niet vermeld. David kwam op 1 mei 1940 vanuit Driebergen naar Amsterdam (Plantage Middenlaan 80). Daar bevond zich het Portugees Israëlitisch Jongensweeshuis, Aby Jetoniem. Joodsmonument.nl vermeldt dat David Szlajcher, zoon van ‘Bernard’ (is Berek) Szlajcher, student was van het nabijgelegen Nederlands-Israelitisch Seminarium aan de Rapenburgerstraat 175-179. Hij stierf op 30 september 1942 in Auschwitz.

Orthodox gezin

Toen de broer en zusjes Szlajcher eind jaren dertig naar Nederland kwamen, was hun vader uitgewezen naar Polen. Als orthodox-joodse kinderen hadden de Szlajchers destijds contact met Justus Tal (1881-1954), de opperrabijn in Utrecht. Tal overleefde als een van de weinige joods-religieuze leiders de oorlog door onder te duiken in Amsterdam. Van hem is een naoorlogs schrijven bewaard gebleven aan Rebeka Szlajcher. Berek Szlajcher wist België te bereiken. Na de oorlog werd hij met zijn dochters herenigd. De geschiedenis van zijn vrouw Hinda is onbekend.

Sophie en Zilly

Van Scheindel is bekend dat ze op 24 mei 1938 in Soest geregistreerd stond (Amersfoortsestraat 91), op 20 april 1939 in Driebergen-Rijsenburg (Huize Kraaijbeek, Hoofdstraat 63), op 18 juni 1940 in Amsterdam (Watteaustraat 9 hs) en twee maanden later in de eveneens hoofdstedelijke Roompotstraat 15 I. Op de woningkaart van het laatstgenoemde adres wordt Scheindel aangeduid als Sophie. De vreemdelingenkaarten van Scheindel en Rebeka vermelden echter dat ze respectievelijk op 22 en 28 december 1938 illegaal per trein de Duits-Nederlandse grens overstaken. Hoe zich dat verhoudt met Scheindels registratiedatum in Soest is niet duidelijk. Scheindel en Rebeka zijn in ieder geval op de Amersfoortscheweg in Soesterberg opgevangen in het Bondshuis van de Nederlandsche Protestanten Bond, een van de 25 door de overheid aangewezen verblijfplaatsen voor illegale joodse vluchtelingen. Het daarop volgende Huize Kraaijbeek was een koloniehuis voor joodse kinderen. David, die op 14 december 1938 de grens overstak, en Zilla, die drie dagen later hetzelfde deed, verbleven ook enige tijd in Huize Kraaijbeek. Van Huize Kraaijbeek in Driebergen-Rijsenburg is bekend dat het van 1933 tot 1938 eigendom was van de Vereeniging Het Zonnehuis Beekbergen. Er werden chronisch zieken verpleegd. Daarna werd het gebruikt als koloniehuis voor joodse kinderen uit verschillende Europese landen. Een deel van het terrein was ingericht als proef- en schooltuin ter voorbereiding op een eventuele vestiging in Israël. Tijdens de oorlog werd het gebouw gevorderd door het Duitse leger.

Echtpaar Wolff

Zilla werd een tijdje voor quarantaine in de hoofdstedelijke Gemeentelijke Quarantaine-inrichting Zeeburgerdijk geplaatst. In januari 1939 ging ze naar de Israëlitische Gezondheidskolonie het Liesbosch in het Noord-Brabantse de Leur. Ze werd in augustus 1939 opgenomen in het gezin van Jacob de Levie in Ommen. Op 30 mei 1940 werd ze ingeschreven in het Nederlands-Israëlitisch Meisjesweeshuis aan de Amsterdamse Rapenburgerstraat. Daarmee was haar zwerftocht nog niet ten einde. Ze woonde op 29 juli 1940 in de Amsterdamse Euterpestraat 121, bij Else Hirsch-Dülken (Keulen, 27-9-1878 – Auschwitz, 26-2-1943), en vanaf 25 juli 1941 eveneens in de Roompotstraat 15 I. Op dat adres leefde Rahel Wolff-Marx (Elberfeld, 8-1-1882 – Frankrijk, 31-12-1942), in feite de pleegmoeder van beide zusjes. Ze was gehuwd met Sally Wolff, de oprichter van de commanditaire vennootschap Incona (een in ‘Indische continentale producten’ gespecialiseerd bedrijf). Het waren Duitse vluchtelingen. Sally stierf al in februari 1940. Rahel ondernam met haar zoon Maurice en diens echtgenote in de zomer van 1942 een vluchtpoging die hen naar Parijs voerde, een tussenstop op weg naar Zwitserland of Portugal. De drie vielen daar in handen van de Franse massamoordenaar Marcel Petiot, een man die niet alleen hen, maar ook minstens 24 anderen om het leven bracht.

Wisselende adressen

Rebeka werd eind mei 1940 als hulp in de huishouding aangesteld binnen het gezin van Josef Arjeh Magnus, een Amsterdamse handelaar in oud ijzer. Ze woonden in de Euterpestraat 41-II. Scheindel belandde vanuit Huize Kraaijbeek in de Watteaustraat. Dat was op dat moment nog het adres van Rahel Wolff-Marx, die twee maanden later met Scheindel naar de Roompotstraat verhuisde. Daar werd ze herenigd met Zilla.

Kockengen

Rahel Wolff liet Scheindel en Zilla bij haar vlucht achter onder de hoede van Hendrik (‘Henk’) Brandhorst (Kockengen, 31-12-1919). Hij nam hen op 13 juli 1942 mee naar zijn ouderlijk huis, de molen van zijn ouders Johannes Brandhorst (Moerkapelle, 28-12-1892) en Aartje Brandhorst-de Groot (Moordrecht, 30-4-1895). Deze watermolen stond aan de Wagendijk 15 in Kockengen. De meisjes bleven daar ongeveer een maand. Vervolgens zaten ze een week ondergedoken bij Henk van den Oudenalder in De Bilt en vervolgens bij Jan Gerrit van Eijk (Loosdrecht, 5-12-1912) en Jannigje van Eijk-Brandhorst (Moerkapelle, 1-7-1898) in Nieuwersluis. Jannigje was een zus van Henk. Bij het echtpaar Van Eijk bleven de zussen ruim acht maanden. Henk Brandhorst had Rebeka onderdak bezorgd bij Philip Groot, die aan de Militaireweg in Krommenie woonde.

Wormer

Jannigje van Eijk werd op den duur nogal nerveus van de onderduiksters, mede omdat aan de overkant van hun huis Duitsers ingekwartierd waren. Scheindel en Zilla Szlajcher kregen op 27 maart 1943 een nieuwe schuilplaats bij Antje (‘Annie’) Houtman-Meijns (Wormerveer, 21-9-1901) en Jan Houtman (Avenhorn, 15-6-1900) in Wormer. Zij woonden aan de Zandweg 97. Gedurende hun hele onderduiktijd zorgde Henk Brandhorst voor hun eerste levensbehoeften, overigens zonder daar iets voor terug te krijgen. Ze droegen daar blauwe overalls met rode zakdoeken om hun hals en een pet op het hoofd, opdat ze er uitzagen als boerenknechten.

Brief Jan Houtman

Na de bevrijding schreef Jan Houtman een brief over zijn joodse gasten. “Omstreeks medio maart 1943 kwam een kennis van ons met het verzoek of wij genegen waren een Joodse meisje onder te nemen. Wij gingen hiertoe over met de bepaling dat het voorlopig zou zijn, omdat ons adres voor eventuele politieke en andere vluchtelingen beschikbaar moest blijven. Geldelijke vergoeding werd door ons niet op de voorgrond gesteld, maar werd ons toch verzekerd. Een zuster van het Joodse meisje was met nog een tweede zuster bij verzoeker onder, die werd bekostigd, zoals verzoeker het uitdrukte, door een eenvoudige boerenjongen. Zo kwam dan kort daarop het Joodse meisje en dan [na] enige weken ook haar zuster, die op haar schuiladres geen rust kon vinden, omdat er naast een Rijksduitser woonde en dat haar steeds beangstigde.”

Boerenzoon

Die boerenzoon was Henk Brandhorst. Hij betaalde Houtman 25 gulden per persoon per week. Houtman: “Hij heeft de verplichting (vrijwillig) om voor deze meisjes te zullen zorgen, zolang als dit hem mogelijk is geweest, trouw nagekomen en daarbij nog andere uitgaven als zakgeld aan de meisjes uitgekeerd, waarvoor ze hun tandpasta enz. konden bekostigen. Later werd het bedrag nog verhoogd, omdat hun zuster het derde meisje van bonnen en geld werd verstoken, daar haar bron werd gepakt door de S.D. Ook hierin werd door Henk Brandhorst bijgepast. (…) Het was steeds een reizen en trekken om post te versturen en levensmiddelen enz. voor hen te verkrijgen. Later moest hij zelf onderduiken, omdat hij door de S.D. werd gezocht, waardoor hij zelfs een bed, wat hij eerder voor de meisjes had gekocht, heeft moeten verkopen om zodoende het levensonderhoud van de meisjes en hemzelf nog weer te rekken.”

Aanvulling

Scheindel en Zilla voegden daar ten aanzien van Brandhorst aan toe: “Wij hebben en konden hem nooit een cent geven. Hij heeft ons altijd buitengewoon bijgestaan in alles. Als wij in gevaar verkeerden, zocht hij weer een veiliger adres, zo heeft hij met ons drie jaar lang gesjouwd en beveiligd. Wij hebben ons leven aan hem te danken.”

Henk Brandhorst

Henk Brandhorst ging in het communistisch verzet schuil achter de naam ‘Dirk’. Hij was in 1944 en 1945 onder meer actief binnen de (links georiënteerde) Zaanse tak van de Raad van Verzet en de Gewestelijke Sabotage Afdeling en zat toen ondergedoken bij de familie Houtman. Op 16 september 1942 had Henk samen met een andere jodensmokkelaar, ‘Don Jozé’ Peerbooms (10-8-1916) uit het Brabantse Deurne, zes uit Amsterdam afkomstige joodse vluchtelingen ondergebracht in een huisje in de Vlierdense bossen, niet ver van Deurne. De vluchtelingen hadden het tweetal 5000 gulden betaald. Dat was de helft van hetgeen met Brandhorst en Peerbooms was afgesproken, in ruil voor hun hulp bij het naar het Frankrijk smokkelen van de zes.

Erwin Michael Joseph

Er ontstond echter onenigheid en Brandhorst zou na de oorlog verklaren gevreesd te hebben voor verraad. Samen met Peerbooms beraamde hij een plan om het zestal om het leven te brengen. De 16-jarige Erwin Michael Joseph werd als eerste uit het zomerhuisje geleid, naar een plek in het bos waar al een graf was gegraven. Daar sloeg Brandhorst hem dood met een hamer. Samen met Peerbooms begroef hij de jongen. Ze misten echter de moed om ook de anderen te doden. De overlevenden werden de verdere oorlog ondergebracht in een kippenhok in Deurne-Zeilberg. Ze maakten daar de bevrijding mee. Peerbooms werd op 13 juli 1944 door het verzet geliquideerd, verdacht van verraad in een andere zaak. Brandhorst werd in 1946 veroordeeld tot zes jaar cel, waarvan hij er drie uitzat.

Verraad

In hun boek over Wormer in de Tweede Wereldoorlog schrijven Klaas en Bram Kemp dat er een poging is gedaan om de onderduiksters te verraden. De plaatselijke postkantoorhouder Booiman onderschepte nog wel eens brieven die aan Duitse instanties waren gericht. Toen hij een brief zonder duidelijke afzender tegenkwam die bestemd was voor de Sicherheitsdienst nam hij contact op met veldwachter De Boer. De beide mannen openden de brief en ontdekten dat een anonymus zowel de familie Houtman als de meisjes Szlajcher verraadde. Er stond ook een zinsnede in over een zoon die, in tegenstelling tot een kind van het echtpaar Houtman, naar Duitsland moest in het kader van de Arbeitseinsatz. Na de oorlog werd op basis van die laatste mededeling en het handschrift ene K. aangehouden, een monteur bij het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf. Hij verdween in de gevangenis.

Krommeniedijk

Rebeka Szlajcher verbleef ook nog in Krommeniedijk, bij een zus van Jan Houtman, mevrouw Heins-Houtman. Na de oorlog keerden de drie terug naar hun ouders in Brussel. Sophie bleef in België, Zilla verhuisde naar Zwitserland en Rebeka op 27 mei 2009 naar Israël. Henk Brandhorst kreeg na zijn gevangenisstraf een gastvrij onthaal bij Jan en Annie Houtman. Op 13 april 1949 werd hij op hun adres aan de Zandweg ingeschreven. Wellicht ontmoette hij daar ook zijn latere echtgenote, die waarschijnlijk bevriend was met dochter Bep Houtman en afkomstig was uit Krommeniedijk. Op 3 juni 1954 traden zij in het huwelijk. Henk Brandhorst overleed op 1 oktober 1981.

1 Brief van Els Koolman-Kuijper uit Zaandam (juni 2007); Informatie van Miriam Mijatovich-Keesing uit Heemstede (4-10-2009), Chantal Alter (29-6-2011), Henny Brandhorst uit Amsterdam (31-7-2011), Davy Schmidt (7-8 en 2-9-2011) en Frank Tjeertes uit Wormer (28-7-2014); NIOD-archief 185b, inventarisnummer 9d; www.plaatsengids.nl; www.joodsmonument.nl; www.mba.nl;www.antroz.nl/historie-kraaijbeek.pdf; Nationaal Archief (toegang 2.04.58, inv.nr. 130); Informatie van Henk Krigee uit Zaandam (4-8-2010); J. Kooistra en A. Oosthoek, Recht op wraak. Liquidaties in Nederland 1940-1945; Eindhovens Dagblad (21-5-2011); B. en K. Kemp, Wormer. Van crisisjaren, oorlogsjaren tot de bevrijding; Brandhorst, H. Moord op een onderduiker