Wolder (Maurits/Maud)

Laatste wijziging: 6 mei 2016

Maurits (‘Maud’) Wolder (Amsterdam, 17-6-1925 – Heemstede, 26-8-2003)1

Maurits woonde in 1940 met zijn gescheiden moeder Marianne de Jongh in de Amsterdamse Ruyschstraat 11 II. Toen de jodenvervolging begon, werkte hij bij een bonthandelaar, een zekere mijnheer Sanders. Daar werden onder meer bontvesten gemaakt voor de Weermacht. Maurits moest zich in de zomer van 1942 melden bij de Hollandsche Schouwburg, het Amsterdamse voorportaal voor deportatie. Maar omdat hij bij Sanders voor de Duitse legertroepen had gewerkt, kreeg Maurits op een gegeven ogenblik te horen dat hij, met een ‘Sperstempel’ in zijn persoonsbewijs, terug mocht naar huis.

Vals persoonsbewijs

Via -volgens Maurits- zijn joodse overbuurman De Vries wist Maurits Wolder een vervalst persoonsbewijs te bemachtigen op naam van Bob Duyvis. Daarmee bewoog hij zich door de stad, niet gehinderd door vrijheidsbeperkingen of een jodenster. In een rapport van het Bureau Joodsche Zaken d.d. 17 december 1942 staat echter over Maurits: “Hij verklaarde, dat hij dit valsche bewijs voor f 150,- had gekocht van J.H. Dijkstra, terwijl zijn moeder eveneens in het bezit was van een vervalscht persoonsbewijs.” Deze in Zaandam geboren evangelisatieleider Johannes Hendricus Dijkstra (21-4-1899) woonde op de Bloemgracht 33 in Amsterdam. “Het vervalschte bewijs van de jodin De Jong, is afgegeven ten name van Johanna Geertruida Groot, geboren te Zaandam, 19 Augustus 1902, echtgenoote van M.A. Koeman, Nederlandsche, ariesche, wonende te Amsterdam, Lauriergracht 55 I.”

Amstelveenscheweg

Maurits was op 17 december aangehouden door de naar jonge mannen zoekende bezetter. Maurits gaf toe joods te zijn en vertelde zijn woonadres. Zijn moeder en hij werden vervolgens vastgezet in de gevangenis aan de Amstelveenscheweg en van daaruit op 8 januari 1943 naar Westerbork getransporteerd. In de gevangenis had Maurits een andere joodse man ontmoet, Juda Arnold Toff (31-5-1914). Hij ging met hezetlde transport naar Westerbork. Maurits Wolder: “Toff verklaarde: ‘Mau, kan gebeuren wat wil, maar ik vlucht.’ En ik trok me aan hem op en zei: ‘Ik ook’.”

Ontsnapt

Drie dagen later vertrok Maurits Wolder met een groot aantal andere joden, onder wie ook Juda Toff, per afgesloten wagon naar een van de kampen in Oost-Europa. Ze hadden geluk dat het geen veewagen, maar een trein met aparte compartimenten was waarvan zelfs de deuren niet afgesloten waren. Toff vertelde zijn medereizigers dat hij er vandoor ging en vroeg of ze briefjes voor hun familie aan hem wilden geven. Die kreeg hij. Hij deed zijn jodenster af en sprong uit de rijdende trein.  Tussen de dorpen De Punt en Haren slaagde ook Maurits, die aanvankelijk niet durfde, er in om uit de langzaam rijdende trein te springen.

Hoedje

Toen de trein stopte, kroop Maurits er onder, een hoedje stijf op zijn kaalgeschoren hoofd gedrukt. Toen de trein weer op gang kwam, reed hij de rand van de hoed af. Nadat Maurits was opgestaan en naar een weiland was gelopen, wenkte een boer hem. “Gevlucht, hè transport zeker. Ga maar mee.” Door deze hulp kon hij via Groningen terugreizen naar Amsterdam. Dankzij een afgesproken fluitsignaal vond hij daar Juda Toff terug. Die zou later echter opnieuw worden opgepakt en naar het kamp Ebensee, bij Mauthausen, worden afgevoerd. Daar stierf hij. In 1995 vond Maurits Wolder de zoon van Toff terug, een inmiddels professor geworden Israëlier die in Nederland een lezing kwam geven over de Dode Zeerollen.

Zaandam

Via het voormalige dienstmeisje van zijn ouders, Annie Voerman, belandde Maurits na zijn ontsnapping uit Westerbork bij de verzetsman Müller. Op 23 februari 1943 bracht Müller de 17-jarige Maurits naar kennissen in Zaandam, Henricus en Welmoet van der Molen. Henricus was inkoper bij een levensmiddelenbedrijf. Pas op de plaats van bestemming aangekomen, vertelde Müller dat Maurits joods was. Het verblijf bij de Van der Molens op de Prins Hendrikkade 90a zou tijdelijk zijn; Müller ging namelijk op zoek naar reisdocumenten waarmee Maurits het land zou kunnen verlaten. De Duitsers ontdekten echter de illegale werkzaamheden van Müller, waardoor Maurits noodgedwongen tot aan de bevrijding bij Henricus, Welmoet en hun 3-jarige dochter bleef. Maurits (‘Bob’) werd als lid van de familie beschouwd.

Ouders

Zijn moeder stierf op 9 april 1943 in Sobibor. Zijn vader, reiziger in tabak Max Meijer Wolder (Amsterdam, 23-5-1900), die in 1932 van haar scheidde, was twee maanden eerder overleden. Hij was in oktober 1942 ondergedoken bij het gezin van Willem Roskam in Wageningen. Max Wolder kon het leven niet meer aan en benam zichzelf op 14 februari 1943 op zijn onderduikadres het leven. Diezelfde avond begroeven leden van de verzetsgroep Westland hem achter de sigarenfabriek van Baars in Nude. Begin 1946 werd hij herbegraven op de Nieuwe Israëlitische begraafplaats in Wageningen, maar het duurde tot apil 2015 voor hij ook een grafsteen kreeg, een initiatief van de Stichting Joods Erfgoed Wageningen. Annie Voerman zou Maurits Wolder na de oorlog de laatste briefjes van zijn gestorven ouders geven. Op dat van Max Wolder stond: “Leef gelukkig, je vader.”

1 Rechtvaardigen onder de Volkeren; Overlijdensadvertentie in Trouw (27-8-2003); www.joodsmonument.nl; Maurits Wolder, ‘Sagor’; Stadsarchief Amsterdam, toegangsnummer 5225, inventarisnummer 7327; Informatie van A. Tenthof (20-5-2015); www.wageningen1940-1945.nl; Wils ’t Hart, Ik zou in mijn tranen willen wegzwemmen