Zaalberg van Zelst (Willy/Wil)

Laatste wijziging: 6 mei 2016

Willy (‘Wil’) Zaalberg van Zelst (Amsterdam, 4-5-1920)1

De naam Zaalberg van Zelst, met als adres Boschjesstraat 4, komt voor op het najaarsoverzicht van joodse aanmeldingen uit het najaar van 1942, tussen registraties van 30 juni en 14 augustus 1942. Als hoedanigheid werd GI gemeld, halfjood. Bij de opmerkingen staat genoteerd: “Uit A’sd, daar aangemeld.” Haar naam staat ook in het Adresboek voor de Zaanstreek uit 1941, als verpleegster – hetgeen zij toen nog niet was. Boschjesstraat 4 was het adres van Ons Verpleeghuis. Wil Zaalberg van Zelst werkte daar als verpleeghulp van maart 1941 tot juni 1942.

Geen ‘ariër’

Ze was een van de twee dochters van accountant Ferdinand Zaalberg van Zelst (Amsterdam, 18-3-1888) en onderwijzeres Kaatje Wessel (Rotterdam, 11-12-1886). Zij woonden in de oorlogsjaren op de Amsterdamse Minervalaan 23. Het gezin telde ook twee jongens. Willy deed in mei 1940 eindexamen hbs-b en begon daarna aan de verpleegstersopleiding van het Binnengasthuis. In oktober 1940 had ze de Ariërverklaring ingevuld, dat wil zeggen het A-formulier voor niet-joden. Na inlevering herinnerde ze zich dat haar grootouders Meijer Wessel (Rotterdam, 1-2-1857) en Naatje Cohen (Rotterdam, 26-7-1858) misschien wel joods waren. Op bezoek bij hen hoorde ze mensen soms in een taal praten die ze toen vreselijk vond, het jiddisch. Thuis bevestigde haar moeder dat Willy’s grootouders allebei joods waren. Haar moeder voelde zich niet joods en had haar kinderen ook niet joods opgevoed. Maar volgens de voorschriften moest Willy dus het B-formulier invullen. In die tijd dacht bijna niemand aan de mogelijke gevolgen van deze eigenhandige verklaring omtrent joodse afstamming. Ze vroeg het A-formulier terug, gooide dit weg, kreeg een ander document en verklaarde daarop dat ze twee joodse grootouders had.

Geen overheidsdienst

Het bleek te betekenen dat ze van de opleiding af moest. Halfjoden konden niet in overheidsdienst treden, dus ook geen leerling-verpleegster zijn. Wil mocht alleen naar ziekenhuizen die geen overheidssubsidie ontvingen. Over een joodse instelling werd (nog) niet gesproken. Thuis zocht ze naar particuliere ziekenhuizen met opleiding. Een hospitaal dat ze in het Zeeuwse Noord-Gouwe vond, bleek toch subsidie te ontvangen. Men liet haar weten dat het hen oprecht speet haar geen opleiding te kunnen geven – de brief heeft ze nog jaren bewaard. Vermoedelijk via een advertentie vond ze vervolgens het verpleeghuis in Koog aan de Zaan. Het was klein en had geen opleiding, maar wel een afdeling kraamzorg. Ze kon er als verpleeghulp in ieder geval ervaring opdoen. Zoals overal woonde het verplegend personeel intern en Wil verhuisde op 1 maart 1941 naar een kamertje in Ons Verpleeghuis.

Ons Verpleeghuis

Het Koogse huis werd geleid door een verpleegster die tevens directrice was. Aanvankelijk was dit zuster Besselaar. Toen zij de ‘besturend zuster’ van het Utrechtse Diaconessenhuis werd, kwam zuster Tabbers als haar opvolger naar Koog. Onder de directrice werkten verpleegster Klaassens en een verpleeghulp met de naam Van Malsen. Wil was ook verpleeghulp en de laatst binnengekomene. Ze stond dus onderaan de ladder en moest hard werken. Ze verdiende daarmee 12,50 gulden per maand. Gelijk na aankomst maakte ze het 1-maartbombardement op Koog aan de Zaan mee, waarbij zes doden en een aantal gewonden vielen (zie Jürgens*). Het was voor het eerst dat ze met doden te maken had. Zaalberg van Zelst woonde in Ons Verpleeghuis ook haar eerste bevalling bij.

Overigens was een van de patiënten mevrouw De Leeuw-van Riessen, echtgenote van de ‘geëvacueerde’ Zaandamse huisarts Karel de Leeuw*. Ook de bejaarde Judikje van Thijn* mocht na de ‘evacuatie’ van Zaandijk in het huis aan de Bosschjesstraat verblijven.

Jodenvervolging

Als Wil geen dienst had, ging ze een enkele keer met de fiets naar huis. Zo kreeg ze ook iets van de jodenvervolging mee. Haar moeder moest vanaf begin mei 1942 een ster dragen, maar hield daar gewoonlijk een grote tas voor. Ze nam op die manier ook de tram, die voor joden verboden was. Toen ze een keer betrapt werd, kreeg ze een dagelijkse meldingsplicht opgelegd, die echter na enkele weken verflauwde. Het gezin maakte in de tweede helft van 1942 de razzia’s in de buurt mee, en het nachtelijke vervoer van joden met tram 24 naar de Hollandsche Schouwburg. In die tijd sliepen haar ouders bij een zuster van haar vader.

Enkhuizen

De verloofde van een neef van moederszijde werkte in Enkhuizen in het ziekenhuis van de stichting Snouck van Loosen. Het was juist dat jaar A-ziekenhuis geworden, wat inhield dat men een opleiding had. In juni 1942 ging Wil daarom naar Enkhuizen, waar ze tot het eind van de oorlog zou blijven. Ze haalde er haar verpleegstersdiploma en ook het diploma kraamopleiding. Wil leerde er de lutherse dominee C.C.G. Visser kennen, met wie ze op 1 mei 1947 trouwde.

1 Aanmeldingslijst najaar 1942; Mededelingen van W. van Zaalberg Zelst uit Utrecht (oktober-november 2006); www.georgesteen.nl/steenframeset.htm?steenstart.htm